DONDERDAG 22 OCTOBER 1903. 139 De heer Fockema Andrew. Ik wil wel zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat het advies van de Commissie voor de Financiën mij genoegen heeft gedaan. Toen ik nog lid dier Commissie was, is er door mij ook meermalen op aange drongen op dergelijke wijze te handelen, en in de laatste jaren is zeer dikwijls het advies van de Commissie in die richting gevolgd. Wanneer men uitgaat van dit stelsel, dat niet absoluut elke buitengewone uitgave moet worden gedekt door buitengewone ontvangsten, maar wanneer men er zich toe bepaalt, dat buitengewone uitgaven mogen, en dan nog niet anders dan voor zoover noodig, gedekt worden door buiten gewone ontvangsten, dan komt men er toe, waar het een uitgave geldt als deze, die niet rentegevend is, gelijk de heer van Hoeken reeds heeft gezegd, en waar het alleen betreft een verbouwing, en, wanneer die uitgave niet kan worden betaald in één jaar, die betaling in elk geval te doen in weinig jaren, en daarvoor niet aan te gaan een geldleening op langen termijn. Ik kan mij dus met het denkbeeld dei- Commissie zeer goed vereenigen. De Voorzitter. Ik geloof dat, indien de Raad dat bepaald ernstig zou willen, bij Burg. en Weth. geen overwegend be zwaar zou bestaan in te gaan op bet voorstel van de Commissie van Financiën, maar toch moet ik er op wijzen, dat daarmede een bedenkelijk precedent geschapen wordt. Wat de heer van Hoeken heeft opgemerkt, dat deze uitgave betreft een ver bouwing, waardoor het perceel niet vooruitgaat, komt mij voor niet vol te houden te zijn; beide perceelen gaan daardoor vooruit, worden er beter op. Het standpunt, waarop de heer van Hoeken zich aanvan kelijk niet beeft geplaatst, maar dat later door hem is inge nomen, is dat wij bier hebben te doen met een onvoorziene uitgave, die dus uit de gewone inkomsten moet worden gevonden, en waarvan dus de consequentie is, dat daarvoor niet moet worden geleend, welke consequentie echter in de conclusie van bet advies der Commissie niet te lezen staat. Immers, wanneer dat de consequentie is, dan bad ook de dui delijke conclusie van het advies moeten luiden, dat voor deze uitgave niet mocht worden geleend als zijnde onvoorzien, maar dat doet de Commissie niet in dit gevalzij wil een voudig de uitgave over vier jaren verdeelen zonder motief. Echter, gelijk ik reeds zeide, Burg. en Weth, hebben geen overwegend bezwaar in te gaan op het advies van de Commissie van Financiën gelijk dit nu is gemotiveerd, maar zij merken wel op, dat daarmede een niet onbedenkelijk precedent wordt geschapen voor verdere verbouwingen als deze. Men zal zich dan op dit geval beroepen, op welke wijze de gemeentebe- grooting zeer wordt bezwaard. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. U noemt dit geval een precedent voor volgende gevallen, de Commissie zou zich kunnen beroepen op de vorige Raadsbesluiten, in het voorstel der Commissie genoemd, waarbij zij dan zeker in goed gezel schap zou zijn. Waar U zegt, dat deze panden door deze ver bouwing in waarde vermeerderden, ben ik van een ander gevoelen. Men kan m. i. dan alleen leenen, wanneer de te sluiten leening door inkomsten kan worden gedekt of door panden, die men bezit. Aan deze voorwaarde is hier niet voldaan het is niet anders dan een ver bouwing. En nu wil ik toch vr agen of bet uitbreken van verschillende muren, waardoor men verkrijgt grootere lokalen werkelijk kan worden genoemd waarde vermeerdering De Voorzitter. Ik wil nog alleen opmerken, dat ik volkomen blijf bij wat ik heb gezegd, zonder verder in te gaan op uwe beschouwing omtrent de al of niet klaarblijkelijke verbetering van de panden, om op grond van het m. i. niet geheel gerecht vaardigde bezwaar deze uitgave op de gemeentebegrooting te doen drukken en daarmede de gemeente-uitgaven te verhoogen. Maar, zooals ik reeds heb gezegd, hebben Burg. en Weth. geen overwegend bezwaar voor ditmaal met het advies van de Com missie van Firiantiën mede te gaan. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Dank u, mijnheer de Voorzitter, daarom is het der Commissie juist te doen. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming wordt gebracht het amendement van de Com missie van financiën om het te leenen bedrag af te lossen in vijf jaren. Dit amendement wordt aangenomen met 21 tegen 9 stemmen. Voor stemmen de heeren: de Goeje, van Hamel, Eerstens, van Lidth de Jeude, A. J. van Hoeken J.Jz., van der Eist, Le Poole, Vergouwen, van der Lip, Paul, van Tol, Bots Driessen, P. J. van Hoeken, de Vries, Fockema Andrese, Pera, P. J. Mulder, A. Mulder, Bosch en Sijtsma. Tegen stemmen de heeren: Ilasselbach, Witmans, Verhey van Wijk, van Dissel, Korevaar en Kaiser. Het aldus geamendeerde voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. NIV. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening op de Straatpolitie van den len April 1897 (Gemeenteblad n°. 6), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van den 18en Juni 1903 (Gemeenteblad n°. 32). (Zie Ing. St. n°. 300). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XV. Voorstel tot gewijzigde vaststelling van de «Verorde ning houdende voorschriften nopens behoorlijke bewoning van woningen." (Zie Ing. St. n°. 315). De Voorzitter Ik heb de eer aan de Vergadering mede tè deelen, dat Burg. en Weth. alsnog een wijziging hebben gebracht in art. 6 van de oorspronkelijke verordening, en wel voorstellen te lezen sub bwaar gesproken wordt van het beschieten van daken, te lezen, dat de zolders en zol- dervertrekken, waar slaapplaatsen worden gebruikt, moeten zijn beschoten ten genoegen van Burg. en Weth. Het komt ons voor, dat het, ten einde een eventueel bezwaar van Gedeputeerde Staten te ondervangen, gewenscht is, dat voor schrift op te nemen. De gewijzigde verordening wordt zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. XVI. Voorstel tot het verleenen van machtiging om tot de openbare aanbesteding van het reinhouden der gemeente over te gaan en tot het vaststellen van de voorwaarden. (Zie Ing. St n» 309). De Voorzitter. Ik maak de heeren hierbij opmerkzaam op de nader gewijzigd voorgestelde artikelen. Nog kan ik mededeeleri, dat ter tegemoetkoming aan een door de Commissie van Fabricage geopperd bezwaar, in verband met de moeilijkheid welke de controle der marktgelden voor den pachter oplevert, de aan art. 22 toegevoegde nieuwe alinea aldus nader is gewijzigd, dat zij luidt: «Het personeel zal worden belast o. a. met de regeling en aanwijzing der standplaatsen van het vee, het bewaken der toegangen en alle overige door den marktmeester noodig geachte werkzaamheden, in verband met de bediening der- markt." Het is duidelijk, dat daardoor de controle in handen blijft van de Gemeente. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Bots. M. de V. In de concept-voorwaarden wordt op verschillende plaatsen in de artt. het woord pachter nu eens in het enkelvoud, dan weder in het meervoud gebruikt. Zou het geen voorkeur verdienen om daarvoor één vorm aan te nemen? De Voorzitter. De opmerking van den spreker is op zich zelf juist, ofschoon de zaak zelve van weinig beteekenis is, omdat wij hier voor ons hebben een concept der voorwaarden. Later, als wij eenmaal zullen weten of wij met één of meer pach ters te doen krijgen, zullen wij, in overeenstemming met de opmerking van den spreker de redactie herzien. Bij mij is ingekomen een motie van den heer Sijtsma, luidende: «De Raad, gezien de concept-voorwaarden voor de verpach ting van het reinhouden der gemeente Leiden, noodigt Burg. en Weth. uit, daarin alsnog op te nemen bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur, in dier voege, dat het weekloon van de werklieden der gemeentereiniging min stens zal bedragen f 7.50 en het aantal werkuren hoogstens 11 per dag, terwijl voor overwerk en Zondagsarbeid de be palingen zullen gelden die voorkomen in art. 7 en 8 der ver ordening, houdende bepalingen van minimumloon en maxi- mumarbeidsduur in gemeentebestekken." welke motie tevens bij de algemeene beschouwingen aan de orde is. Wenscht de heer Sijtsma misschien vooraf het woord ter toelichting van zijne motie? De heer Sytsma. Behalve dat ik mijn motie eenigszins wensch toe te lichten, mijnheer de Voorzitter, wil ik ook gaarne eenige algemeene beschouwingen voeren, hetgeen mis schien zeer gemakkelijk kan samengaan. Dan wensch ik te beginnen met de opmerking haast zou ik zeggen: met het uitspreken van de grief dat Burg. en Weth. zoo laat met deze zaak bij den Raad komen. Het is nu nog twee maanden, voordat de tijd daar is, dat het contract afloopt, en de openbare aanbesteding zelve zal ook eenigen tijd vorderen, en nu vraag ik: waarom Burg. en Weth. hiermede zoo laat zijn, terwijl zij toch voorjaar en dag wisten, dat het contract afloopt met 1 Januari 1904, zoodat er nu geen tijd meer is tot een rustige behandeling, terwijl Burg. en Weth. uit den treure hebben onderhandeld met een paar aannemers, gelijk wij uit de stukken hebben kunnen zien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3