134 Verder zou dan nog kunnen worden bepaald, dat zolders waar slaapplaatsen zijn ingericht niet mogen gebezigd worden tot berging van voorwerpen en stollendie de lucht veront reinigen. Het bij sub c bepaalde zal geene groote bezwaren ontmoeten omdat het boven elkander plaatsen van slaapplaatsen veelal als zeldzaamheid is te beschouwen en in ieder geval als zeer slecht is aan te merken. Artikel 7. Het wil mij zeer gewenscht voorkomen te noemen wat ten minste wordt verstaan onder eene afscheiding van slaap plaatsen: een houten schot tot zekere hoogte, gordijnen of anderzins. Artikel 8. Volgens deze bepaling zouden de slaapplaatsen, thans in winkels aanwezig, moeten worden uitgebroken of tot andere doeleinden worden ingericht en het eerste zal bezwaarlijk uitvoerbaar blijken, omdat met het uitbreken steeds eene verandering der winkels het gevolg zal zijn en daardoor zeer veel onkosten zal veroorzaken. Het is mogelijk de hoofdbewoner aansprakelijk te stellen voor het gebruik van een in den winkel gelegen slaapplaats, doch niet voor het hebben daarvandaarvoor zal in de meeste gevallen de eigenaar van den winkel aansprakelijk zijn. Het verdient aanbeveling eenige bepalingen op te nemen omtrent het houden van dieren; dit kan in vele gevallen aanleiding geven tot veel overlast en nadeel voor de gezond heid voor houders daarvan en omwonenden. Blijkens het mij overgelegde advies der Gezondheidscom missie is door haar gewezen op de wenschelijkheid om de straffen gesteld tegen niet naleving der artikelen 6, 8 en 9 te verhoogenook rijst de vraag in hoeverre beroep op de Gemeenteraad moet mogelijk gemaakt worden. Omtrent deze beide aangelegenheden behoud ik mij alsnog voor een oordeel uit te spreken. In verband met bovenstaande bedenkingen heb ik de eer U HoogEdelGestrenge te adviseeren deze verordening niet goed te keuren en het Gemeentebestuur in kennis te stellen met de dezerzijds aangevoerde bezwaren. De Inspecteur van de Volksgezondheid voor Zuid-Holland en Zeeland (get.) W. van Boven. Voor eensluidend afschrift: De Griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland F. Tavenraat. b handhaven, dan zouden wij het beter oordeelen haar geheel te doen vervallen dan, zooals door hem gewenscht wordt, het gebruik van zolders toe te staan onder voorwaarde, dat de daken in goeden staat verkeeren. Overigens valt, naar aanleiding van hetgeen de Inspecteur als grond voor zijne bedenking aanvoert, nog op te merken, dat, wanneer het gebruik van den zolder is verboden en de bewoners hunne slaapplaatsen naar de benedenvertrekken over brengen, eene overvulling of een ongewenscht gebruik van deze vertrekken voorkomen kan worden door toezicht te houden op de naleving van de artikelen 2 en 8. Het opnemen van eene bepaling als deze is niet noodig, omdat het tweede lid van artikel 9 reeds het verbod inhoudt om in eene woning, dus ook op zolders, waar slaapplaatsen zijn ingericht, eene verzameling van stoffen te hebben, waar door stank verspreid wordt. Dat het hebben van slaapplaatsen boven elkander weinig voorkomt, mag geen reden zijn om eene bepaling, als alinea c inhoudt, niet in de verordening op te nemen. Juist omdat het als zeer slecht is aan te merken, moet het tegengegaan en voorkomen worden. Eene omschrijving van hetgeen onder eene «afscheiding" is te verstaan is onnoodig; terwijl het ongewenscht schijnt aan te geven, waarin de afscheiding bestaan moet. Veel beter is het dat voor ieder geval op zich zelf worde beoordeeld of de afscheiding «voldoende" is. In deze verordening zijn met «slaapplaatsen" niet uitsluitend bedoeld bedsteden of dergelijke vaste slaapgelegenheden, zooals de Inspecteur schijnt te meenen. Was dit wel het geval, dan zouden bepalingen als o. a in de artikelen 2 en 7 voorkomen, weinig doel treffen. Indien dus in een winkelvertrek een bfedstede aanwezig is, heeft de hoofdbewoner, ingevolge art. 8, te zorgen dat deze niet ingericht is noch gebruikt wordt om aldaar te slapen; hij zal misschien een geringe, ja veelal geen verandering in de inrichting der bedstede behoeven aan te brengen, maar tot het uitbreken is hij niet verplicht. Het is derhalve rationeel den hoofdbewoner en niet den eigenaar voor de overtreding van dit artikel aansprakelijk te stellen. Het aanwezig zijn van slaapplaatsen in winkelvertrekken, dat op zichzelf niet strafbaar zou behoeven te zijn, is in art. 8 naast het gebruiken daarvan genoemd ten einde meer waar borg te hebben dat dit laatste niet plaats heeft en om het toezicht hierop te vergemakkelijken, daar het in den regel uiterst bezwaarlijk zal zijn te constateeren of, indien een slaapplaats aanwezig is, deze al dan niet gebruikt wordt. Er bestaat evenwel o. i. geen bezwaar om, ter verduide lijking, aan het eerste lid van artikel 8 toe te voegen: wok mogen deze vertrekken niet als slaapvertrek gebezigd worden'\ Waar het grootste bezwaar, verbonden aan het houden van dieren in woningen en op de belende erven, gelegen is in de verontreiniging daarvan en met de artikelen 9 tweede lid en 10 beoogd wordt, deze tegen te gaan, schijnt het niet noodig een afzonderlijke bepaling tegen het houden van dieren op te nemen. Bovendien bevat de Algemeene Politieverordening reeds bepalingen betreffende het houden van varkens. Bij het ontwerpen der verordening is rijpelijk overwogen welke straffen op de overtreding van deze artikelen gesteld zouden moeten worden, en werd het, ook na kennisneming van het door de Gezondheidscommissie destijds uitgebracht advies, niet noodig geacht eene verhooging van die straffen voor te stellen. Evenmin bestaat er, naar ons gevoelen, aanleiding om beroep op den Gemeenteraad mogelijk te maken in andere gevallen dan die reeds in de Woningwet zijn genoemd. In verband met het bovenstaande hebben wij de eer U in overweging te geven, de Verordening, na aanvulling van de artikelen 3 derde lid, 6 laatste lid en 8 eerste lid, zooals hierbij door onze Commissie wordt voorgesteld, opnieuw vast stellen en aan Gedeputeerde Staten te berichten dat aldus naar Uw oordeel zooveel doenlijk is tegemoet gekomen aan de bedenkingen van den Inspecteur der Volksgezondheid. issie voor de Strafverordeningen. Aan den Heer Commissaris der Koningin in de Provincie Zuid-Holland. De Commi Aan den Gemeenteraad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 4