116
«zouden de bedoelde werklieden eenvoudig tweemaal verzekerd
«zijn geweest èn door het Rijk èn door de gemeente" schijnt
minder juist, daar art. 151 Gemeentewet, luidende: «De be-
«palingen van plaatselijke verordeningen, in wier onderwerp
«door eene wetwordt voorzien, houden van regtswege
«op te gelden", de voorschriften der verordening van 1893 ten
aanzien dezer verzekering reeds met 1 Februari jl. buiten
werking had gesteld.
Hoe dit ook zijin elk geval werd de gemeente van het
risico, dat zij volgens het contract van aanneming zou dragen
ontheven ten gevolge van de invoering der ongevallenwet 1901,
hetzij dan rechtstreeks of wel in verband met de in de veror
dening van 1893 gebrachte wijziging van 12 Februari j.l.
Dit risico nu onverschillig of de gemeente het tot l Fe
bruari j.l. zelve heeft gedragen, dan wel het door verzekering
aan een ander heeft overgedragen - vertegenwoordigde een
zeker geldelijk bedrag, was een op geld waardeerbare last.
Sinds 1 Februari j.l. is de gemeente van dezen last vrij gesteld
geweest en heeft requestrant dien onvrijwillig op zich moeten
nemen.
De overweging, waarmee de beschikking van Burg. en Weths.
aanvangt, «dat het niet op den weg der gemeente ligt de door
«het Rijk bij wettelijke regeling aan bijzondere personen op-
«gelegde verplichtingen voor rekening der gemeente te nemen",
kan in het afgetrokkene gereedelijk worden beaamd; zij past.
alleen niet op dit geval.
Burg. en Weth. aldus overwegende, verliezen, naar reques-
trant's bescheiden meening, uit het oog
zoowel dat er hier een contract tusschen de gemeente en
hem bestaat waarbij werd overeengekomen dat niet hij, maar
de gemeente met het ongevallenrisico zou zijn bezwaard
als dat door de ontheffing van het risico de gemeente veilig
gezegd kan worden met gelijk bedrag bevoordeeld te zijn als,
in verband met den bouw der gemeenteschool aan de Kruger-
straat, sinds 1 Februari j.l. ten gevolge van den voor hem
ontstanen verzekeringsplicht aan premiën door hem is betaald
(/238.14s).
't Welk doende, enz.
Leiden, 31 Augustus 1903. W. A. van Litii
Leiden, den 7en Augustus 1903.
In antwoord op Uw schrijven van 4 dezer kunnen wij U
mededeelendat het niet op den weg der gemeente ligt de
door het Rijk bij wettelijke regeling aan bijzondere personen
opgelegde verplichtingen voor rekening der gemeente te nemen.
Wij wenschen hieraan nog toe te voegen, dat de door U
gegeven voorstelling, als zou de door den Gemeenteraad bij
zijn besluit van 12 Februari j.l. in de Verordening van 6
April 1893 (Gem. bl. n°. 3) gebrachte wijziging in dit opzicht
eenige verandering hebben gebracht, geheel onjuist is. Ware
die wijziging niet aangebracht, dan zouden de bedoelde werk
lieden eenvoudig tweemaal verzekerd zijn geweest, èn door
het Rijk èn door de gemeente, maar dan zou dat U toch
geenszins ontslagen hebben van de verplichting om de door
ingevolge de Ongevallenwet verschuldigde premies aan het
Rijk te betalen.
Er bestaan dan ook geenerlei termenwaarom deze door U
betaalde premies door de gemeente zouden worden geres
titueerd.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
De Ridder, Burgemeester.
van Heyst, Secretaris.
Aan den heer W. A. van Lith, alhier.
N°. 292. Leiden, 29 September 1903.
Naar aanleiding van het hierbij overgelegd adres van J. F. L.
Rietdijk, houdende verzoek om vrijstelling van de betaling
van schoolgeld, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede
te deelen, dat de zoon van adressant in den loop dezer maand,
wegens zijne plaatsing bij de Kon. Paketvaart Maatschappij,
de Hoogere Burgerschool voor Jongens heeft verlaten.
Wij geven U daarom in overweging aan adressant vrijstelling
van de betaling van schoolgeld te verleenen over de laatste
drie kwartalen van den cursus 1903/1904.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, J. F. L. Riet
dijk, te Leiden,
dat zijn zoon Albert Johan Rietdijk met 16 Sept. j.l. heeft
opgehouden leerling te zijn der Hoogere Burgerschool voor
Jongens, wegens zijn aanstelling bij de Koninklijke Paketvaart
Maatschappij te Amsterdam;
dat hij het verschuldigd schoolgeld voor 't bezoeken dier
school over het 1ste kwartaal betaald heeft;
dat hij meent aanspraak te mogen maken op ontheffing
van betaling der overige 3 kwartalen van den loopenden
cursus;
redenen, waarom hij tot Uwe Vergadering het eerbiedig
verzoek richt bedoelde ontheffing wel te willen verleenen;
't Welk doende,
J. F. L. Rietdijk.
Leiden, 23 September 1903.
N°. 293. Leiden, 30 September 1903.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij, in overleg
met den Arrondissements-schoolopzieneren na ingewonnen
bericht van het Hoofd der School, de volgende voordracht aan
te bieden voor de benoeming van eene 3e onderwijzeres in de
handwerken aan de openbare school der 3e klasse n°. 6,
voor de uitbreiding van het onderwijs aan deze school tot de
10e klasse:
1°. Mej. S. C. J. DE WEKKER, 4e onderwijzeres aan de school
3e klasse n°. 1
2°. Mej. S. Ph. C. W1ERSMA, 4e onderwijzeres aan de school
4e klasse n°. 1;
3°. Mej. J. E. KRIEGER, onderwijzeres in de handwerken alhier.
Onder mCdedeeling, dat de desbetreffende stukken in de
Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij U tot eene benoe
ming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 294. Leiden, 25 September 1903.
Zooals U bekend is, zijn op den post voor Onvoorziene Uit
gaven thans nog 23.beschikbaar. Intusschen zijn eerst
3 vierde gedeelten van het jaar verloopen en mag dus worden
verwacht, dat meermalen nog behoeften zullen rijzen, welke
uit de Onvoorziene Uitgaven zullen moeten worden gekweten.
Reeds thans meenen wij U bij onze eerstvolgende voordracht
/500.te moeten aanvragen voor de restauratie van het
hangwerk in den toren der Hooglandsche Kerk, terwijl wij
er tevens op wijzen, dat de premie voor de ongevallenverze
kering der gemeentewerklieden, destijds geraamd op ƒ3000.—,
en welke uit den post voor Onvoorziene Uitgaven zouden
worden betaald, nog niet zijn opgevorderd. Een verhooging
van den post met ten minste ƒ6000.schijnt ons daarom
noodzakelijk. Deze zullen kunnen worden gevonden door af-
sehrijving van een bedrag van ƒ5400.van den post «Jaar
wedden der Onderwijzers" (Volgn. 138) waaróp anders ver
moedelijk dit bedrag zou overblijven, o. a. ten gevolge van de
latere opening der school in de Paul Krügerstraat, welke eerst
op 1 Juni heeft plaats gehad, terwijl bij de begrooting ge
rekend was op een opening met 1 Aprilen voorts door ver
hooging van Volgn. 53 «Pensioensbijdragen van gemeente
ambtenaren met ƒ600.aangezien de raming van ƒ8200.—
waarschijnlijk met dit bedrag zal worden overschreden.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de vaststelling van
den hierbij aangeboden begrootingsstaat, model C, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 295. Leiden, 29 September 1903.
Door de Gemeente-commissie van het Nederd. Herv. Kerk
genootschap werd ons medegedeeld «dat de toestand van den
dakruiter op de Hooglandsche kerk en de daarin hangende
klokken van dien aard" is, dat zij «zich niet verantwoord acht
dien toestand te laten voortduren zonder veiligheidsmaatregelen
te nemen." Dientengevolge was «last gegeven het uurwerk
stil te zetten en het luiwerk voorloopig buiten gebruik te
stellen."
Uit een dadelijk daarop door ons ingesteld onderzoek is ge
bleken, dat inderdaad het ijzeren hangwerk der drie toren
klokken gedeeltelijk verroest en verteerd is en derhalve onbe
trouwbaar moet worden geacht. Ook het ijzerwerk van eenige
pinakels in den rondgang is aangetast en vereischt evenzoo
vernieuwing.
Deze herstellingen en vernieuwingenwaarvan de kosten
door ons geraamd worden op 500.mogen van spoed-
eischenden aard worden geacht, omdat, zoolang zij niet hebben
plaats gehad, de klokken niet mogen worden geluid.
Mitsdien geven wij U in overweging voor het aangegeven
doel ƒ500.ter onzer beschikking te stellen, te vinden uit
den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarop, indien het onder