DONDERDAG
23 JULI 1903.
99
De heer Pera Ik wensch even te constateeren, mijnheer
de Voorzitter, dat u daar straks eenigen twijfel hebt uitge
sproken, of deze betrekking wel zal worden opgeheven, maar
ik meen, dat het wel een uitgemaakte zaak is, dat de functie
van torenwachter op sterk water gaat. Het geval is dus wel
exceptioneel.
De Voorzitter. Ik kan daarop dit antwoorden, dat ik mij niet
aldus apodictisch heb uitgesprokenmaar dat ik slechts heb
gesproken onder deze reserve: indien de Raad mocht besluiten
tot opheffing van deze betrekking
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Peravoldoende ondersteund, wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Voor stemmen de heeren: Bosch, P. J. Mulder, A. J. van
Hoeken J.Jz, Paul, Witmans, van Tol, Timp, J. P. J. Dries-
sen, P. J. van Hoeken, van Dissel, de Vries, Hasselbach, Pera,
Kerstens, van der Lip, Sijtsma, van Lidth de Jeude, Kaiser
en Bots.
Tegen stemmen de heeren: Juta en van Hamel.
De Voorzitter. Het tweede gedeelte van de voordracht is
te besluiten tot opheffing van de betrekking van stads
torenwachter.
De heer van Lidth de Jeude. Ik zou wel eenige notitie
willen nemen, mijnheer de Voorzitter, van de op dit punt
ingediende adressen. Ik gevoel ook wel iets tegen het geheel
verdwijnen van den torenwachter en zou daarom Burg. en
Weth. wel willen verzoeken te trachten op de eene of andere
manier, bv. door een andere regeling te maken, het toren
wachterschap te laten voortbestaan.
De Voorzitter. Mag ik dan vragen, welke andere regeling
de heer van Lidth de Jeude zou willen voorstellen?
De heer van Lidtii de Jeude. B. v. in dien geest dat
alleen nog werd geblazen te 10,11 en 12 uur des avonds; maar
ik wil dat gaarne overlaten aan het Dagelijksch Bestuur.
De Voorzitter. Dan wensch ik dit in het midden te
brengen, dat. Burg. en Weth. zich ook met het voorstel van
den heer van Lidth de Jeude niet kunnen vereenigen. Wat
zij tegen het voortbestaan van deze betrekking hebben is in
de stukken aangetoond. Het nut van deze functie is door den
loop der tijden geheel verdwenen. In vroeger tijd, toen de
brandweer nog niet voldoende was georganiseerd, was de
torenwachter degeen, die des nachts de burgers waarschuwde,
wanneer in eenig deel van de stad rook was te zien of brand
gevaar bestond; maar sedert de volledige ontwikkeling van
de brandwacht, de inrichting van de brandschellen, en nü
aan het politiebureau en de politieposten dag en nacht per
sonen aanwezig zijn, geloof ik, dat voor de veiligheid op dat
punt voldoende is gezorgd.
En wat betreft het andere gedeelte van de taak des toren
wachters in het nachtelijk uur, n.l. om het verloopen van
den tijd aan te kondigen sinds de volledige inrichting
van het torenuurwerk is ook dat niet meer noodig. Dan zou
er nog eerder iets te zeggen zijn geweest voor het behoud
van de vroegere nachtwachtsdan wist men door hun geklep
niet alleen dat het een uur later was geworden, maar ook
welk uur het was, terwijl de torenwachter niets doet dan
toeteren en niet het uur aangeeft.
En wanneer men bedoelt deze functie in het leven te houden
alleen voor enkele uren van den avond tot aan den nacht
dan wordt het niets anders dan een ornament, en met het
oog op de gemeente-finantiën zal het geen nadere uiteen
zetting behoeven, dat wij niet de gemeentekas mogen aan
spreken voor de instandhouding van een ornament. Daarom
geloof ik, dat wij, ook op het voorbeeld van de meeste andere
gemeenten, wel kunnen overgaan tot opheffing van deze be
trekking, waar werkelijk niets meer voor is aan te voeren.
De heer Witmans. M. d. V. Mag ik even omtrent dit punt
een vraag doen? Ik ben het geheel eens met de voordracht
en zal daar dan ook voor stemmenmaar bestaat ook nog de
betrekking van assistent-toren wachter, die ook bezoldigd wordt?
Bij opheffing van de betrekking zou die dus ook buiten functie
komen.
De Voorzitter. De assistent-torenwachter heeft nu al ver
zocht van zijn functie te worden ontheven, en wanneer de
baas verdwijnt, zal zeker ook de knecht eveneens dienen te
verdwijnen. Dat zal het natuurlijk gevolg zijn van de aan
neming van deze voordracht.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel tot opheffing van de betrekking van toren
wachter, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 18
tegen 3 stemmen.
Voor stemmen de heeren: Bosch, P. J. Mulder, A. J. van
Hoeken JJz., Juta, Witmans, van Tol, Timp, J. P. J. Driessen, I
P. J. van Hoeken, van Dissel, de Vries, Hasselbach, Pera,
Kerstens, Sytsma, van Hamel, Kaiser en Bots.
Tegen stemmen de heeren Paul, van der Lip en van Lidth
de Jeude.
NI. Voorstel tot wijziging van art. 5 der verordening van
5 Juni 1902, bepalende het getal der scholen voor openbaar
lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onderwijs op
elke school, den bijstand aan de hoofden der scholen te ver-
leenen en de bezoldiging van het onderwijzend personeel
(Gemeenteblad n°. 10).
(Zie Ing. St. n°. 214).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor eene
bestrating van den Maresingel van de Warmonderbrug tot het
plein vóór het Openbaar Slachthuis en tot vaststelling van
den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. n°. 225).
De heer P. J. van Hoeken. Ik zou wel willen vragen,
mijnheer de Voorzitter, wat de bedoeling is van Burg. en
Weth. met dien walkant daar. Ik heb uit de stukken gezien,
dat op den singel bestrating zal plaats hebben, maar hoe
zal de berm van dien weg worden behandeld? Blijft die zoo
of is het plan die ook te verharden
De heer Hasselbach. Het zal wezen zooals aan den Rijns-
burgersingel er zal een grondplank komen tusschen de
boomen en de bermen zullen onbestraat blijven.
De heer P. J. van Hoeken. Daarmede kan ik mij vereenigen,
mijnheer de Voorzitter.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XIII. Voorstel in zake de verplaatsing van de groenten-,
ooft- en aardappelmarkten en het houden van veilingen van
aan die markten aangevoerde producten.
(Zie Ing. St. n°. 220).
Allereerst is aan de orde te besluiten
III. De bestaande groenten-, ooft- en aardappelenmarkten
worden vereenigd en overgebracht naar de Boom markt en
Apothekersdijk.
De heer P. J. van Hoeken, lk heb mij bij mijn gedachten-
gang over dit onderwerp een gezegde in herinnering gebracht
van mijn vroegeren buurman Cock in dezen Raaddie,zeide:
men moet een ouden boom niet verplantenindien hij eenigs-
zins kan blijven staan, want anders gaat hij dood. Zoo is
het ook met een markt; dat is een teere plant. De aardap-
pelenmarkt en de groentenmarkt hebben ik weet niet hoeveel
jaren, daar bestaan, misschien wel een halve eeuw, en nu
is het voorstel om die beide markten te verplaatsen; en
wellicht is dat voorstel ook wel gewettigd wat de breedte
van de straat betreft, maar niet wat betreft de plaats. Ik
zou vreezendat het met die beide markten zal gaan zooals
het is gegaan met de ooftmarktdie indertijd is verplaatst
van den Nieuwen Rijn naar de Kalvermarkt. Ik zeg daarbij:
een veel betere plaatsen ik heb dan ook voor de verplaatsing
gestemd; maar wat is het gevolg geweest? Dat die markt
nu zoo dood is als een pier; er wordt bijna niets meer aan
gevoerd. Nu zou ik vreezen, dat dat evenzeer het gevolg zal
zijn bij de verplaatsing van deze markten, waarom ik dan
ook niet voor deze voordracht kan stemmen, tenzij ik over
tuigd wordt van het tegendeel.
De heer Pera. Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij met het
voorstel van Burg. en Weth. op dit punt slecht vereenigen.
Het is wel mogelijk dat die handel daar wordt gedreven onder
omstandigheden, die niet de gunstigste kunnen worden ge
noemd, maar dan rijst de vraag, of bij overplaatsing niet een
toestand wordt geschapen, die nog maar gedeeltelijk aan de
eischen voldoet. En dan moge er eenige verbetering wezen
voor die markten wat de ruimte aangaat, maar het komt
mij voor, dat die verbetering toch maar betrekkelijk van ge
ringe waarde is. Daarbij in aanmerking genomen de onge
legenheid, waarin eenerzijds onderscheidene bewoners van
den Ouden Singel worden gebracht, en anderzijds ook vele
bewoners van de Bloemmarkt, dan meen ik, dat de over
brenging van deze beide markten in dit geval niet gerecht
vaardigd is, althans dat daartegen ernstige bezwaren bestaan.
Voorzoover ik het een en ander kan bezien, meen ik daarom
dat er vele redenen zijn om in dit geval met het voorstel
van Burg. en Weth. niet mede te gaan. Kon een andere ge
legenheid worden gevonden, en ik wil erkennen dat dat mis
schien moeilijk zal wezen, waarvan men zou kunnen zeggen
daar is een markt tot stand te brengen en ruimte te verkrijgen