DONDERDAG 23 JULI 1903. 97 dan wil ik naar aanleiding van deze voordracht het volgende opmerken. Het is zeer zeker een wederrechtelijke handeling van adressant om zonder inachtneming van de voorwaarden door den Raad gesteld met de demping voort te gaan, en, gelijk in de toelichting staat uitgedrukt, Burg. en Weth. hebben er ook aan gedacht gebruik te maken van de bevoegdheid hun verleend bij art. 180 van de gemeentewet, om het weder rechtelijk gedane ongedaan te doen maken. Maar omdat wij van meening waren, dat wanneer met de demping werd voortgegaan, de zaak toch terecht kon komen, terwijl aan gedeeltelijke demping de belanghebbenden niets hebben en met het oog daarop rioleering over het geheel moest worden opgelegd, hebben Burg. en Weth. gedacht, dat door geen gebruik te maken van het zeer ernstige middel, dat de wet ons aan de hand doet, aan het algemeen geen nadeel zou worden toegebracht. Ik stel dus op den voorgrond, dat wij zeer zeker beseffen, dat door den heer van Waveren weder rechtelijk is gehandeld en op grond van de politieverordening proces-verbaal tegen hem zou kunnen worden opgemaakt en straf opgelegd; maar juist, omdat de gevolgen van die hande ling geheel kunnen worden weggenomen door deze aanvul- lingsvoorwaarden, hebben wij gemeend, dat gebruikmaking van het uiterste middel thans nog geen bepaald vereischte was. Wat betreft de opmerking van den heer Pera, nl. wanneer het niet zal worden gevorderd voor een perceel van adressant, maar daarentegen de buurman gaat dempen, dan de onge- wenschte toestand zou kunnen intreden, die gevreesd wordt en die wij hier zoeken te voorkomen door adressant de ver plichting op te leggen omwanneer hij verder gaat met dempen dan geheel te rioleeren, moet ik er op wijzen, dat dit een geval is, waarin bij verordening niet is voorzien en waarin ook zeer moeilijk te voorzien is, want dan zouden wij, voor het geval de buurman gaat dempen, een ander de verplichting moeten gaan opleggen om te rioleeren. Zoolang maar vast staat, dat het gedeelte, dat thans nog niet ge- rioleerd is, geen schade kan teweegbrengen, maar dat, wanneer verder wordt gedempt de rioleering van het geheel door belang hebbende zal worden voortgezet, dan is de zaak gezond. Maar wij kunnen niet de verplichting gaan opleggen, omdat de buurman gaat dempen; dat is van het standpunt van billijk heid niet vol te houden. Ten slotte wat het bezwaar van den heer Bosch aangaat die voorstelt op het verzoek afwijzend te beschikkenmerk ik nogmaals op, dat het bezwaar niet overwegend genoeg was om in dezen te handelen zooals wij krachtens wet en verordening hadden kunnen doenomdat het gemeentebelang nog niet was benadeeld. En daar nu bij de nieuwe voor waarden geheele rioleering eventueel wordt opgelegddaarom kwam het ons voor, dat er in dit geval geen termen waren voor te stellen op het verzoek afwijzend te beschikken. En zeker zal de heer van Waveren uit de discussie genoegzaam opmerken, dat er geen spotten mede is en dat wanneer hij voort wil gaan met dempen, hij genoegen nemen moet met de voorwaarden hier voorgeschreven en die strikt naleven moet, want dat anders de gestrengheid van de wet zal worden toegepast. De heer Pera. Ik kan mij volstrekt niet vereenigen, mijn heer de Voorzitter, met wat u het laatst opmerkte ten op zichte van het geval dat de buurman gaat dempen. U zegt: het is moeilijk een ander voor de rioleering te laten zorgen, maar ik denk aan de gevallendie wij voortdurend hebben gehad aan den Rijndijk. Üok daar liep een doorloopende sloot langs de perceelendie successievelijk is gedempt. Het kan iemand, die gaat dempen, volstrekt niet onverschillig zijnof aan weerszijden een sloot is of dat het geheel en al vaste grond is geworden. Er was toch naar ik meen, ook hier een doorloopende sloot, en wanneer die nu bij gedeelten wordt afgeperkt door demping, dan blijft er voor de tusschen lig gende deelen geen uitweg meer. De Voorzitter. Mag ik U doen opmerkendat er reeds een dam in de sloot aanwezig is en dat dus het bezwaar, dat U voorziet, reeds bestaat. De heer Hasselbach. Er ligt niet alleen één dam, maar er liggen zelfs twee dammen; een dam, die toegang gaf naar het land van den buurman en een dam, die leidde naar het perceel van den heer van Waveren. Nu is de ruimte tusschen de eene dam breed 1 Meter, waar dan is gedempt zonder rioleering; maar het zou kinderachtig zijn den heer van Waveren te verplichten daarin een riool te gaan leggen. Het is een wanbegrip van den heer Pera, dat wanneer de buur man zal willen gaan dempen, deze dan eerbiedig aan den heer van Waveren zou moeten komen vragen, of hij de sloot verder dempen wil en een riool daarin leggen. Immers, als de heer van Waveren dan de sloot niet wil dempen en daarin geen riool wil leggen, dan wordt het riool eenvoudig langs een anderen weg gelegd in den berm of onder den weg door naar de sloot aan de overzijde. De heer. A. J. van Hoeken J.Jzn. Het is waar dat er twee dammen zijn, maar zij zijn niet beide hetzelfde; de een dient tot keering van het polderwater, dat is die aan de stadszijde, de ander was de gemeenschap tusschen den straatweg en 't Posthof, dat aan den heer van Waveren toebehoort; en onder dezen dam nu was een duiker, die gelegenheid gaf tot doorvloeiing van het boezemwater van de eene sloot naar de andere. Nu wil ik de handelwijze van den heer van Waveren hier niet verdedigen; de heer van Waveren heeft iets gedaan wat hij niet doen mocht, er waren hem voorwaarden opgelegd, die hem voldoende bekend waren. En zelfs indien hetgeen gebeurd is werkelijk gebeurd zou zijn zonder dat hij indachtig was iets te doen wat niet mocht, dan toch is door het ge sprokene van Prof. Fockema Andreae, in de zitting van 23 December 1902, gebleken, dat toen reeds het voornemen bestond, daar ter plaatse een poeltje te doen ontstaan en dat ook ontstaan is. De dam van 't Posthof is niet verbreed en óók niet de polderdammaar het gedeelte sloot ten zuiden van 't Posthof is gedempt tot aan den straatweg en dat had open moeten blijven, tenzij daarin een riool werd gelegd, gelijk is bepaald bij Raadsbesluit van 23 December 1.1. Maar nu dat stukje eenmaal gedempt is zonder toepassing van het Raads besluit, nu zou ik zeggen: laten we dit gedeelte laten zooals het is, want wij kunnen in het bezwaar wat afwatering van den weg betreft voorzien, door het voorgeschrevene in al. 2 van de voorwaarden, luidende: »dat tot afvoer van het hemel water moet worden geplaatst, volgens nadere aanwijzing van Burg. en Weth., een gegoten ijzeren kolk (gemeentemodel), welke door middel van verglaasd Engelsch aarden buizen, inwendig wijd 20 cM., met de boezemsloot moet worden ver bonden." Het is mijne meening dat Burg, en Weth. door de in sub. 6 gestelde voorwaarde, adressant zouden kunnen dwingen, voordat hij eventueel weer tot verdere demping zou overgaan, een riool te leggen in het thans gedempte gedeelte en te doen aansluiten aan het dan te maken riool overeenkomstig de bij Raadsbesluit van 23 December -1902 opgelegde voorwaarden. Wat de heer Hasselbach zegt, dat aan den heer van Waveren vergunning zou moeten worden gevraagd om in dat gedeelte van de sloot te mogen rioleeren, dat kan ik niet met hem eens zijn, omdat de sloot behoort voor de eene helft aan de gemeente en voor de andere helft aan den heer van Waveren. Dus indien er gedempt is en er wordt later vergunning ge vraagd gebruik te maken van dat gedeelte der sloot, dan zou aan den kant van het eigendom der gemeente het riool kunnen worden gelegd en kunnen worden geloosd op de sloot tusschen den straatweg en het Posthof. De heer Hasselbach. Ik weet zeer goed, dat de helft van de sloot gemeente-eigendom is, maar wanneer een riool werd verlangd, zou dat nog even goed in den herm van den weg kunnen worden gelegd; dus door dat gedeelte open te houden is de uitweg in het geheel niet afgesloten. Voor de rioleering is dus de sloot niet noodig, want ook door den weg kan een riool worden gelegd naar de wetering aan den overkant. De heer Bosch. Uit de gevoerde discussie is mij niet ge bleken, dat ik in mijn zienswijze op eenigerlei wijze ben tegen gesproken; integendeel is door U, mijnheer de Voorzitter, in nog scherper bewoordingen dan door mij zijn gebezigd er kend, dat de heer van Waveren onbevoegd gehandeld heeft door alzoo te doen. Dat nu is voor mij een quaestie van zoo ingrijpenden aard, dat ik niet mag toestaan het verzoek tot goedkeuring van een toestand, dien hij op eigen gezag heeft in het leven geroepen buiten de vergunning, die hem is ge geven. Wordt dus mijn voorstel om op deze aanvrage afwij zend te beschikken niet gesteund, dan zou ik hoofdelijke stem ming willen vragen. De Voorzitter. Wanneer U tegen de voordracht stemt, omdat U meent, dat geen vergunning moet gegeven worden, dan zou IT daarmede alleen te kennen gevendat U wenscht, dat de bestaande toestand werd veranderd en de toestand van vóór het tegenwoordige weder werd hersteld. Maar het komt mij voor, dat dit een vrij nuttelooze handeling zou zijn, want dan zou de betrokkene of de gemeente op diens kosten daar moeten doen wat hij had behooren te doen en daartoe moeten beginnen met op te ruimen wat daar is bewerkstel ligd meer niet. Ik geloof duswanneer dat uw doel isU niet zult bereiken wat u wilt. Maar wilt U een voorstel formuleeren in den geest als door den heer Pera is gesproken, dan zullen Burg. en Weth. overwegen of zij hierin kunnen meegaan. De heer van Dissel. Ik geloof, dat wij wel voorzichtig mogen wezen alvorens die verplichting op te leggen, want als ik mij niet bedrieg, dan is de bestaande dam de scheiding tusschen den polder en het buitenwater, en tot het doorgraven van een dergelijke scheiding zou eerst vergunning noodig wezen van het polderbestuur en van het Hoogheemraadschap van Rijnland, welke beide lichamen de vergunning, die zij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 5