96
DONDERDAG
23 JULI 1903.
KIESDISTRICT III.
Stemdistrict VI HoofdstembureauSchool aan de Van-der-
Werfjstraat:
Tot voorzitter, de heer: J. Korevaar P.Az.
Tot leden, de heeren: P. J. van Hoeken en G. P. Timp.
Tot plaatsvervangende leden, de heeren: J. J. Hasselbach,
J. A. Bots en P. Fontein Jr.
Stemdistrict VII Bewaarschool aan de Groenesteeg)
Tot voorzitter, de heer: W. Pera.
Tot leden, de heeren: A. I. Witmans Mzn. en C. J. van Tol.
Tot plaatsvervangende leden, de heerenMr. L. M. J. H.
Kerstens, A. J. van Hoeken J Jzn. en B. J. H. Haitink.
Thans is aan de orde:
I. Aanbeveling van Curatoren van het Gymnasium ter be
noeming van een leeraar in de Natuurlijke Historie in de beide
hoogste klassen van die inrichting.
(Zie Ing. St. n°. 212).
Benoemd wordt de heer Dr. H. W. de Graalï, met 16 stemmen,
terwijl 5 biljetten in blanco zijn.
II. Benoeming van eene leerares in de Nederl. taal aan de
Iloogere Burgerschool voor meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 216).
Benoemd wordt mej C. Ligtenberg met algemeene (21)
stemmen.
III. Benoeming van een 3e onderwijzeres in de handwerken
aan de school der 4e klasse n°. 1.
(Zie Ing. St. n°. 224).
Benoemd wordt mej. D. J. Nuesink, met algemeene (21)
stemmen.
De Voorzitter. Ik dank den heeren zeer voor de verleende
medewerking.
IV. Verzoek van H. Eekhout om vrijstelling van de betaling
van schoolgeld, Middelbaar Onderwijs.
(Zie Ingek. St. n°. 221).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gnnstig op beschikt.
V. Rekening, dienst 1902, van de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. n°. 223).
Tijdens de behandeling dezer rekening verlaten de heeren
Juta, Bots en van Lidth de Jeude tijdelijk de vergadering.
De rekening wordt zonder beraadslaging bij acclamatie
goedgekeurd.
De heeren Juta, Bots en van Lidth de Jeude keeren in de
vergadering terug.
De Voorzitter. Ik kan den heeren meedeelen, dat de
rekening zonder hoofdelijke omvraag is goedgekeurd.
VI. Verzoek van G. P. van Tol om vergunning tot het maken
van een houten gebouwtje op het terrein aan den Maredijk
kadastraal bekend onder Sectie L n°. 899, gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n<>. 219).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig op beschikt.
(De heer van Tol is bij dit punt buiten stemming gebleven.)
VII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de
kosten, voortvloeiende uit de toepassing van art. 9 der Woning
wet en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St. n°. 222).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
VIII. Verzoek van W. Th. A. Bergers om schadevergoeding
wegens hetten gevolge van de oprichting van het Openbaar
Slachthuis, nutteloos worden van zijn in 1898 ingerichte
slachtplaats.
(Zie Ing. St. n°. 218).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
afwijzend op beschikt.
IX. Verzoek van M. H. van Waveren om:
a. goedkeuring tot het behouden van de verbreeding
van den dam aan den Rijnsburger weg vóór het per
ceel kadastraal bekend onder Sectie Ij n°. 619, ge
meente Leiden;
b. vergunning tot het dempen van de sloot langs den
Haarlemmerweg vóór het perceel kadastraal bekend
onder Sectie K n°. 44, gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 215).
De Voorzitter. Allereerst is aan orde punt a van dit verzoek.
De heer Pera. M. d. V. de heer van Waveren heeft getoond,
dat hij zoo op zijn eigen hand nogal eeris iets weet uit te
voeren, terwijl dat geval zich een enkelen keer ook al bij
anderen heeft voorgedaanwij hebben ons dan ook bij vroe
gere gelegenheid voorgenomen, dat wanneer zoo iets weer
voorkwam, wij dan niet al te gemakkelijk zouden zijn. Nu
hecht ik op dit punt groote waarde aan de adviezen van
Burg. en Weth. en van de Commissie van Fabricage, en
gewoonlijk ben ik er maar liefst toe geneigd met die adviezen
mede te gaan en in de daarmede ondersteunde verzoeken toe
te stemmen. Wanneer evenwel die adviezen er zoo uitzien
dat zij reden geven tot eenige bedenking, tenminste aanlei
ding geven tot het vragen van nadere inlichtingen, dan acht
ik dit laatste in de allereerste plaats noodig.
In de toelichting, die gegeven wordt omtrent punt a van
het voorstel, wordt dit gezegd«Óverwegend bezwaar bestond
daartegen bij de Commissie van Fabricage en ook bij ons
college niet. «Ik zau dus zeggen: er blijkt alzoo wel eenig
bezwaar te bestaan, en de vraag is nu onwillekeurig hoe
zwaarwichtig dat bezwaar ismen moet wel aan de moge
lijkheid denken dat hier eenige haken en oogen zijn, die
misschien later tot moeilijkheden aanleiding zouden kunnen
geven. En nu wil ik voor mij gaarne de zekerheid hebben
dat er met volle gerustheid kan worden toegestemd in het
voorstel door Burg. en Weth. thans gedaan, teneinde latei-
niet het verwijt te moeten hooren, dat ik mede bewilligd
heb in iets wat eigenlijk niet had moeten geschieden, en dat
te minder nu er aanleiding gegeven is om over dit punt nog
een oogenbiik na te denken. Juist op grond van de aange
haalde uitdrukking meen ik, dat er bezwaar bestaat, en de
vraag is nu: hoe groot is dat bezwaar?
Dan wordt in het gedrukte stuk verder nog iets gezegd ten
opzichte van deze zaak, nl. bij de voorwaarden punt 6°, waar
men leest: »dat een eventueele verdere demping dezer sloot
vóór adressants perceel niet mag worden uitgevoerd, zonder
dat zoowel in het alsdan te dempen slootgedeelte als in het
reeds thans gedempte en te dempen slootgedeelte, een riool
worde gelegd, overeenkomstig de bij Raadsbesluit dd. 23 De
cember 1902 opgelegde voorwaarden."
Nu is bij mij deze gedachte opgekomen: wanneer zich nu
eens het geval voordoet, dat niet de heer van Waveren denkt
aan het verder dempen van die sloot, maar dat verder dezen
kant op het land wordt gebruikt om te bouwen en daar dus
zal worden gedempt, in welke omstandigheid komen wij dan
ten opzichte van het gedeelte, dat aan den heer van Waveren
toebehoort? Zou dan de noodzakelijkheid kunnen worden ge
boren, dat door het terrein van den heer van Waveren een
riool loopt? Dat geval wordt hier niet genoemd. Er is wel
sprake van, dat wanneer hij zelf verder wil dempen, een riool
moet worden gelegd, maar niet dat dat ook het geval zal
wezen wanneer een ander verderop wil gaan dempen, terwijl
het dan toch ook noodig zal zijn een afloozing te krijgen.
Behouden Burg. en Weth. dan altijd het recht te vorderen
en rust op den heer van Waveren de verplichting om dan
ook daar een riool te doen leggen
De heer Bosch. Wat mij in deze zaak vooral getroffen heeft,
mijnheer de Voorzitter, is dit, dat de heer van Waveren,
niettegenstaande ik mag achten, dat hij wel bekend was met
de voorwaarden waarop hem is vergund een gedeelte sloot te
dempen, toch is doorgegaan op een wijze, die hem beter
voorkwam dan in de verordening is voorgeschreven, en nu
vind ik het een gevaarlijk iets dat wij hier op deze wijze
gedwongen worden op een genomen Raadsbesluit terug te
komen. Indien waar is, dat er geen overwegende bezwaren
zijn tegen een demping zooals die nu is geschied, dan had
de heer van Waveren tijdig kunnen vragen de aan hem ge
geven vergunning te veranderen en die te maken op de wijze
zooals het nu is gebleken te kunnen zijn; en dan geloof ik
niet, indien Burg. en Weth. in overleg met de Commissie
van Fabricage zouden hebben kunnen voorstellen den heer
van Waveren in dezen ter wille te zijn, dat de Raad dan
niet zijn besluit zou hebben willen intrekken. Maar op deze
wijze daartoe te worden gedwongen en voor een fait-accompli
te worden gesteld, acht ik bedenkelijk. Naderhand komen
anderen, die hetzelfde doen en zich op dit geval beroepen,
zeggende het is den heer van Waveren wel toegestaan
waarom dan ook ons niet?
Ik zou dus willen voorstellen op punt a van het voorstel
afwijzend te beschikken en den heer van Waveren alsnog te
binden aan de vergunning hem op 23 December 1902 ver
leend.
De Voorzitter. Indien thans niemand het woord verlangt,
f f-r'