82
DONDERDAG
18 JUNI 1903.
Eindelijk geelt art. 28 van de politieverordening aan de
politie voldoende macht om bij volksoploopenongeregeldheden
en overlast handelend op te treden. Ik zal mij dus tegen deze
verordening verklaren, hoewel ik gaarne met den heer Pera
erken dat het optreden van de straatpropagandisten voor
eenigen tijd mij zeer geergerd heeft. Maar ik houd vol
dat daartoe veel heeft bijgedragen, dat velen, die er niet bij
behoorden, er toch notitie van namen. Het groepje anarchis
ten is niet groot genoeg om alleen straatschandaal te verwekken.
De heer Drucker. M. d. V. Ik verkeer in het geval, dat ik
het denkbeeld van den heer Sijtsma, dat ik volkomen juist
acht, iets strenger heb doorgezet. Hij zegt, dat men er niet
heen moet gaan, maar dat hij toch gegaan is krachtens zijn
betrekking. Ik meende, dat het niet goed was er heen te gaan,
en bén ook niet gegaan. Het zou mij verheugen, wanneer
niet alleen het publiek het recept van den heer Sijtsma volgde
en de propagandisten maar liet praten, maar wanneer ook dooi
de pers geen propaganda voor die vertooningen werd gemaakt
door te vermelden wat er in deze op straat te doen is. Wan
neer er in de couranten staat, dat er in zeker gedeelte der
stad op Zaterdagavond iets te zien is, is dat al voldoende om
honderden den weg daarheen te doen inslaan. De radicaalste
bestrijding van dergelijke propaganda is dan ook het post
vatten van de overtuiging onder de ingezetenen, dat zij niet
daarbij behooren. Daarin zie ik meer heil dan in de aan
neming van dit nieuwe artikel.
Dan wensch ik een inlichting te vragen van de Commissie
voor de Strafverordeningen of van Burg. en Weth. De toe
lichting van dit voorstel is buitengewoon sober en kort, en
zoo mis ik eigenlijk in de stukken het betoog, waarom het
bestaande art. 28 niet voldoende is. Volgens art. 28 kan zoo
dra eenige onregelmatigheid plaats grijpt, de politie die lieden
vermanen het venten te staken. Nu weet ik wel, dat zij on
danks die vermaning toch kunnen doorgaan, maar dat blijft
hetzelfde; men kan hen toch niet onmiddellijk in de gevangenis
zetten. Men kan alleen proces-verbaal opmaken. Nu zal men
volgens art. 27a eerder proces-verbaal kunnen opmaken, maar
daarvoor zijn sommigen van die venters niet bang. Mijn eerste
vraag is dus, of art. 28 aan de politie geen voldoende macht
geeft.
Mijn tweede vraag is deze, of art. 27a niet te algemeen
is geredigeerd. Ik denk b. v. aan wat de courantenjongens
doen op de perrons. Die vertellen ook wat zij te koop hebben.
En als zij dat fluisterend doen, hooren de reizigers hen niet.
Nu is het natuurlijk de vraag, of een perron als openbare weg
is te beschouwen. Maar als het op een perron wel mag,
waarom is het dan strafbaar als het buiten het perron ge
schiedt. Eenigen tijd geleden liep op den stationsweg een
courantenjongen, zijn waar aanprijzend. Ik heb daarin niets
laakbaars gezien. Hetzelfde is het geval, als er het een of
ander feest plaats heeft, waarvoor programma's zijn gedrukt,
die te koop worden geboden. Dat is iets volkomen onschul
digs. Daarom zou ik willen vragen, of art. 27a niet te ruim
is geredigeerd.
Er wordt in de toelichting gezegd, dat voor-schriften van el
ders gevolgd zijn. Ik mis in de stukken eenige nadere mede-
deeling daaromtrent en zou deze bepaling gaarne met die
van elders vergeleken hebben. Doch ook in de leeskamer was
niets te vinden. Daarom doe ik het bescheiden verzoek, dat
wanneer er voorschriften worden voorgesteld, die steunen op
elders bestaande bepalingen, die voorschriften ons worden
medegedeeld om de vergelijking te vergemakkelijken. Wij
kunnen die natuurlijk wel ieder voor zich in de verschillende
gemeenten gaan vragen, maar het is makkelijker, wanneer
ze ons worden meegedeeld.
De Voorzitter. In de eerste plaats een woord van dank
aan den heer Pera, voor zijne waardeering van dit voorstel.
Inderdaad waren de tooneelen, die in de eerste maanden
van dit jaar op de Haarlemmerstraat en aangrenzende str aten
werden afgespeeld, van dien aard, dat de politie de handen
vol had om voor de veiligheid van het verkeer te zorgen.
Herhaaldelijk was dan ook bij Burg en Weth. de vraag be
handeld of het naar aanleiding van de klachten en vertoo-
gen, die van de burgerij bij de politie inkwamen, niet noodig
was de politie-verordening op het stuk der colportage te herzien.
Eindelijk hebben wij een brief gekregen van den waar-
nemenden commissaris van politie, waarin deze mededeelde,
dat de ordeverstoring aanhield en er op wees dat in andere
gemeenten bepalingen waren in het leven geroependie vol
doende waren om dergelijke verstoring der orde te voorkomen.
Met het oog op het eenigszins beperkte personeel van politie
in deze gemeente achten wij een aanvulling der verordening
op de straatpolitie wenschelijk om de politie preventief te
kunnen doen optreden.
Want door deze nu voorgestelde bepalingen wordt veel meer
en beter preventief optreden mogelijk dan onder de oude
voorschriften mogelijk was. Juist het hooge gewicht van een
dergelijk voorschrift is, dat het verstoring der orde voorkomt
terwijl onder de oude verordening (art. 28) er eerst ver
storing van orde daar moet zijn om het optreden van de
politie te wettigen,
Over eene appreciatie van de gewraakte toestanden hier zal
ik met den heer Sijtsma niet in debat treden, maar naar mij
van verschillende zijden is medegedeeldverschilde hetgeen
zich hier heeft voorgedaan niet zoozeer van hetgeen in andere
plaatsen gebeurde en wat daar reeds veeleer aanleiding heeft
gegeven om de politieverordening aan te vullen met eene be
paling, zooals thans aan dezen Raad wordt voorgesteld. De
heer Sijtsma heeft er op gewezen, dat men hier te ver gaat
en dat men hier werkelijk de vrijheid van gedachte en van
drukpers wil gaan knevelen.
Het optreden tegen de schandaalcolportage heeft een heele
geschiedenis. Eerst werd bij verordening in andere plaatsen
het venten van couranten op de openbare straat afhankelijk
gesteld van de goedkeuring van den Burgemeester. Daarop is
door den Iloogen Raad een dergelijke verordening gecasseerd,
hoewel verschillende juristen die uitspraak niet beaamden. Zoo
spoedig echter het venten een orde-bedreigend of verstorend
karakter draagtdit althans neemt de rechtspraak aanis
de gemeentewetgever bevoegd tusschenbeide te komen. Van
daar dat in gemeenten als Haarlem, den Haag en Arnhem
geheel gelijkluidende bepalingen in de verordening zijn op
genomen als thans hier worden voorgesteldverbodsbepa
lingen, die den vuurproef van de cassatie glansrijk hebben
doorstaan. Dat dergelijke voorschriften volkomen wettig zijn,
is dus niet quaestieus.
Nu beweert de heer Sijtsma dat een verbod om bij het venten
van geschriften te «roepen en te schreeuwen" niet had moeten
opgenomen worden, dat dit te ver gaat. Maar men moet
rekening houden met de omstandigheid, dat het al roepende
en schreeuwende aanbieden van gedrukte of geschreven stukken
uit den aard der zaak een ordeverstorend en ordebedreigend
karakter heeft. Men vestigt daardoor natuurlijk meer dan
noodig is de aandacht op den inhoud van het stuk. Men houdt
zoodoende als 't ware ook ordeverstorende toespraken en dat
heeft de gemeentewetgever te keeren. En dat het rondloopen
met reclameborden, waarbij men roept en schreeuwt, iets
moet zijn wat uit den aard de orde verstoort, behoeft geen
betoog. Een reclamebord op zich zelf is reeds iets, dat veel
menschen bij elkander brengt, en wanneer men daarbij nog
roept en schreeuwt verwekt dat een zoodanigen volksoploop,
dat men kan zeggendat de orde bedreigd wordt.
Of nu het eenvoudig praten van een heilsoldaat bij het
uitdeelen van traktaatjes ook onder deze rubriek valt? Dat
is niet het geval. Dat spreken heeft geen ordeverstorend karak
ter. En men kan immers zijn waar zeer wel aanprijzen zonder
nu juist te roepen of te schreeuwen.
Eindelijk zegt de heer Sijtsma, dat zich in de laatste weken
die tumulten zich niet meer hebben voorgedaan. Maar dan moet
men juist zorgen, voor de toekomst een wapen in de hand
te hebben.
Wat de bezwaren van heer Drucker betreft moet ik er op
wijzendat het verschil tusschen het voorgestelde en het be
staande artikel dit is, dat men met dit voorgestelde artikel veel
eerder kan optreden. Met het bestaande artikel kon pas pro
cesverbaal opgemaakt worden als de venter doorging met
venten nadat hij door de politie was aangemaand het venten
te staken, en deze aanmaning kon eerst gegeven worden als
er zich reeds een volksoploop gevormd had. Deze bepaling
dient nu om dit te voorkomen. Wat nu het roepen van cou
rantenjongens betreft, men moet toch iets aan het gezond
oordeel der politie overlaten. Het komt mij voor, dat de heer
Drucker ook geen rekening houdt met den feitelijken toestand.
Courantenjongens immers, die hun bedrijf uitoefenen, bevin
den zich op het perron der stations en dat is geen openbare
weg. Bovendien is ook bij het uitventen van couranten geen
roepen en schreeuwen noodig; men kan die toch wel aan
prijzen zonder dat te doen. Deze bepaling wordt in het leven
geroepen omdat er van de vrijheid om te colporteeren mis
bruik gemaakt is. Bij iedere verordening in het belang van
de openbare orde moeten de goeden het met de kwaden ont
gelden. Maar aan het gezond oordeel van de politie mag men
wel overlaten dat deze geen procesverbaal zal opmaken tegen
een courantenjongen die ook op den weg een beetje te hard vent.
Wat de laatste vraag van den heer Drucker betreft, omtrent
de mededeeling van de voorschriften, elders gegevenik moet
eerlijk bekennen, dat ik meende, dat zij aan de leden van
den Raad bekend waren en ik ben bereid die stukken nog
hier te doen circuleeren. Ik heb hier voor mij de verordening
van de gemeente Arnhemwaarin het artikel met dezelfde
bewoordingen voorkomten van de gemeente den Haagwaar
ook precies hetzelfde het geval is.
De heer Pera. M. d. V. Na het door U gesprokene kan ik
zeer kort zijn; doch ik wil nog even antwoorden op hetgeen
door de heeren Sijtsma en Drucker is gezegd. Beide heeren
hebben er den nadruk op gelegd, dat de beste wijze om de