80 DONDERDAG 18 JUNI 1903. XNII. Voorstel tot aanvulling van het bedrijfskapitaal der Stedelijke Gasfabriek. (Zie Ing. St. n°. 184 en 189). Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen en de suppletoiren begrootingsstaat vastgesteld. XXIII. Voorstel tot het verleenen van machtiging aan Com missarissen der Stedelijke Gasfabriek om eenige in de gemeente Oegstgeest gelegen perceelen aan de gasleiding aan te sluiten. (Zie Ing. St. n°. 178). De heer P. J. van Hoeken. M. d. V. Tegen dit voorstel op zichzelf heb ik geen bezwaar, maar naar aanleiding daarvan wenschte ik te vragen, of er van Burg. en Weth. een voorstel is te wachten om den gasprijs met een halven cent te ver lagen. Ik vraag er naar, omdat voor twee jaren de gasprijs verhoogd is, tengevolge van de hoogere prijzen van de steen kolen. Nu die prijzen echter zooveel lager zijn, zou ik meenen, dat de gasprijs voor de bewoners der buitengemeenten zoo kan blijven, maar voor de stadgenooten wel met een hal ven cent kan verlaagd worden. De heer Juta. De heer Van Hoeken verkeert blijkbaar in een dwaling, als hij meent, dat de verhoogde gasprijs thans nog geldt. Indertijd is op voorstel van den heer van Hamel besloten, de verhooging van den gasprijs voor een jaar te doen gelden, maar reeds na verloop van ongeveer een half jaar stelden Commissarissen van de gasfabriek aan den Raad voor om het gas weer op den ouden prijs terug te brengen. Sedert geruimen tijd is dus de gasprijs tot zijn minimum teruggebracht, en het zal vermoedelijk wel niet de bedoeling van den heer van Hoeken zijn om den prijs nog lager te stellen. De heer P. J. van Hoeken. M. d. V. Juist dit laatste heeft mij aanleiding gegeven om over deze zaak te spreken. Nu uit de rekening blijkt, dat er op de gasfabriek een winst van 98000 gulden overschiet, is er dunkt mij alle aanleiding om te overwegen of het niet raadzaam is den gasprijs met nog een halven cent te verlagen. Ik doe daartoe geen voorstel, ik vraag het slechts. De Voorzitter. De heer van Hoeken doet die vraag in verband met de aansluitingen, thans door eenige bewoners van Oegst geest verlangd. Maar ik geloof, dat de winst, daardoor ver kregen, van zoo weinig omvang is, dat alleen daardoor een verlaging van den gasprijs niet gewettigd wordt. In den boezem van het Dagelijksch Bestuur is deze zaak dan ook niet overwogen; wij vinden tot verlaging geen termen. De heer Witmans. M. d. V. Ik ben niet voor verlaging van den gasprijs voor de stadgenooten, maar naar aanleiding van de clausule in het voorstel van Burg. en Weth. voorkomende: »onder voorbehoud dat de prijs van het gas voor verbruikers, buiten Leiden woonachtig, door den Gemeenteraad wellicht boven het Leidsche tariel kan worden verhoogd," zou ik willen vragen of een voorstel tot verhooging van den gasprijs voor de buitenbewoners spoedig is te wachten. Ik geloof dat het niet billijk is, om de bewoners der buiten gemeenten, die van alle gemeentelijke inrichtingen profiteeren, denzelfden gasprijs te doen betalen als de ingezetenen. De heer Juta. Wat de clausule betreft door den heer Wit mans aangehaald, deze is opgenomen tengevolge van den wensch van den Raad indertijd uitgesprokenopdat de buiten bewoners nooit zouden kunnen zeggen, wanneer de Raad eventueel tot verhooging van den gasprijs voor de buiten bewoners mocht besluiten, hadden wij dat geweten, dan zouden wij ons niet hebben laten aansluiten. Een voorstel tot ver hooging van den gasprijs voor de buitenbewoners heeft wel een punt van overweging uitgemaakt bij de Commissie der gasfabriek, maar wij hebben uitgerekend, dat de daarvan te verwachten winst zou bedragen een zeven- af achthonderd gulden, wat naar onze meening een dergelijk voorstel niet rechtvaardigde. Mocht het aantal aansluitingen in de buiten gemeenten blijven toenemen, dan zou het een punt van over weging kunnen uitmaken of wij die buitenbewoners niet bijv. een halven cent meer zouden doen betalen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXIV. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening op wegen, lanen, straten enz. en wateringen en slooten, van den 6en Juli 1899 (Gemeenteblad n°. 15). (Zie Ing. St. no. 182). De heer de Lange. M. d. V. Dit voorstel is wel niet van groote beteekenis, maar ik vind er toch zooveel afwijking in van wat tot heden toe heeft gegolden, dat ik het van genoeg zaam belang acht om er over te spreken, liet schoonhouden der wegen is tot heden toe altijd geschied door de pachters van de gemeentereiniging. Nu moge dat in het door Leiden geannexeerde gedeelte eenigszins gebrekkig geschied zijn en dat zal wel de oorzaak zijn dat de Commissie van fabricage wijziging der verordening voorstelt maar het komt mij voor, dat het beter is, dat de reiniging geheel in handen van het Gemeentebestuur blijft. Het met van Ulden gesloten pacht- contract geeft aan het Gemeentebestuur de bevoegdheid alle wegen door hem te doen reinigen; in de met Straathof en Schrama gesloten contracten is ten opzichte van de wegen, die particulier eigendom zijn, wel eenigszins een leemte. Maar aangezien toch al deze drie contracten aan het einde van dit jaar ailoopen, zou ik Burg. en Weth. willen verzoeken dit voorstel terug te nemen en te overwegen of het niet beter is den nu bestaanden toestand te doen voortduren tot aan het einde van dit jaar. Indien Burg. en Weth. het dan gewenscht achten in de contracten, die eventueel alsdan gesloten zullen worden, bepalingen op te nemen betreffende het schoonhouden van wegen, aan particulieren toebehoorende, dan kan dit dan geschieden. Ik voor mij zou het het beste vinden als het schoonhouden van alle openbare wegen en dus ook van die aan particulieren toebehoorende, werd opgedragen aan de pachters van de gemeentereimging. De Voorzitter. Ik moet den heer de Lange opmerken, dat de parallel welke hij trekt tusschen het vernieuwen van de contracten met de pachters van de reiniging en het schoon houden van deze wegen niet opgaat. Wij hebben hier te doen met wegen in het geannexeerde gedeelte, welke particulier eigendom zijn. Nu is het onderhoud, van die wegen, die buiten de bebouwde kom van de gemeente gelegen zijn, opgedragen aan de eigenaars en nu is de leemte deze, dat met de tegen woordige bepaling onder «onderhoud" niet kan gebracht worden wat men nu daaronder heeft willen brengen. Om hierin te voorzien, heeft de Commissie van Fabricage het ge wenscht geacht de verordening aan te vullen. Dat het voor gestelde een aanvulling is blijkt uit de woorden: «Onver minderd het bepaalde bij art. 2" enz. Aan deze aanvulling ligt hetzelfde beginsel ten grondslag, dat aan art. 2 ten grond slag is gelegd. Wat door den heer de Lange wordt opgemerkt omtrent afwijking van het beginsel, dat het schoonhouden der straten en wegen moet geschieden door de pachters der gemeente reiniging, is niet in overeenstemming met de antecedenten, want deze pachters meenen niet verplicht te zijn op die wegen te doen wat op de in de kom der gemeente gelegen wegen wel behoort te worden gedaan. Daarom wordt hier op de eigenaars de verplichting gelegd tot het schoonhouden van de wegen, welke zij volgens art. 2 verplicht zijn te onderhouden. De heer De Lange. Dat het onderhoud der particuliere wegen voor rekening der eigenaars was, was mij bekend, maar er is een groot onderscheid tusschen het onderhouden en het reinhouden van een weg. In het pachtcontract met gebroeders van Ulden staat dat zij belast zijn met het schoon houden van alle straten, maar in de pachteontracten van Schrama en Straathof is de opdracht tot schoonhouden beperkt tot de straten die gemeente-eigendom zijnik meen dat dit eene leemte in die contracten is. Het komt mij voor, dat het gewenscht is, dat de gemeente aan zich houde het schoon houden van alle openbare wegen, ook die particulier eigen dom zijn. Er is een laan, waarvan de eigenaar in Den Haag woont. Nu wordt wel de asch en vuilnis in die laan van wege de gemeente opgehaald, maar moet nu in het vervolg die eigenaar worden aangeschreven, dat hij de straat moet doen vegen Ik vind het ongewenscht de reiniging der wegen te brengen in twee handen, daar ze in eene hand behoort. De heer Fockema Andreae. Toen mij de coriceptverordering het eerst onder de oogen kwamheb ik de zaak anders opgevat dan de heer de Lange. Voor zoover het schoonhouden der lanen en wegen rust op Gebr. van Ulden, blijft die verplichting bestaan. In dien toe stand wordt niets veranderd. Maar daarnaast komt ook de verplichting van de eigenaren om te zorgendat er geen ver vuiling plaats vindt. De gemeente krijgt door dit voorstel een waarborg te meer dat de lanen en straten niet zullen vervuilen. De heer Korevaar. Het groote bezwaar van den heer de Lange tegen deze voordracht is, dat daardoor beslist wordt dat de gemeente in 't vervolg niet meer belast zal zijn met 't schoonhouden van particuliere lanen. De heer de Lange vindt het wenschelijk, dat de particuliere lanen ook door de gemeente van het vuil zullen worden ontlast. Maar dit kan groote financieele gevolgen na zich slepen. Want niet alleen zullen de kosten gedragen moeten worden van het ophaku en vervoer van het vuil maar ook van het toezicht; en dat is al heel moeilijk, wanneer het betreft particuliere straten, maar nog veel moeilijker, wanneer het betreft particuliere lanen en wegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 4