DONDERDAG
14 MEI 1903.
61
De heer Paul. Vuil is geen bagger; bagger is een specie
evenzeer als klei en zand. De voorzitter der Commissie van
Fabricage weet vermoedelijk niet of er bagger in de sloot
is maar laten we dan het veilige voor het onveilige nemen
waarom ik in overweging zou geven de redactie te nemen
gelijk ik heb voorgesteld.
De Voorzitter. Ik zou den heer Paul nog wel willen op
merken, dat de redactie in de bestaande voordracht aldus
is aangenomen juist omdat in vorige voordrachten die voor
waarde steeds alzoo is gesteld en dit nooit tot klachten of
bezwaren aanleiding heeft gegeven. Het zou dus bedenking
kunnen ontmoeten speciaal in dit geval eene andere redactie
aan te nemen. Nog nooit heeft deze omschrijving tot moei
lijkheden aanleiding gegeven, terwijl ook altijd is verwijderd
geworden datgene wat U verwijderd wilt ziennamelijk de
bagger. Het is dus niet zonder bedenking te achten nu hier
een verandering aan te nemen, die niet harmonieert met wat
tot hier is gedaan.
De heer Paul. M. d. V. Wanneer het de bedoeling is, dat
de sloot moet worden uitgebaggerddan moet dit ook uit
drukkelijk in de voorwaarden worden opgenomen Dit is nu
niet voldoende in de voorwaarden geregeld, want vuil is
geen bagger.
De Voorzitter. In de zooeven aangenomen voordracht van
Burg. en Weth., komt hetzelfde in de voorwaarden voor.
De heer Paul. Dan is mij dit niet opgevallenmijn plan
was echter om ook bij het verzoek van Smittenaar dezelfde
opmerking te maken.
De Voorzitter. Ik moet herhalen, dat het niet zonder be
denking is, om nu geheel incidenteel bij dit verzoek deze
nieuwe bepaling op te nemen. Men zal dan gaan afwijken
van eene voorwaarde, die tot nog toe bij alle verzoeken van dien
aard is gesteld, waardoor wij bij de uitvoering van vorige, reeds
aangenomen voorwaarden allicht moeilijkheden zullen onder
vinden. Het beste ware de aandacht van de Commissie van
Fabricage op deze zaak te vestigen, dan kan wellicht bij
volgende verzoeken, wanneer de reeds toegestane zijn uitge
voerd, eene wijziging in den geest van den heer Paul worden
aangebracht; maar nu zijn de gevolgen van zulk eene wijziging
niet goed te overzien.
De heer Hasselbach. Ik geloof, dat de heer Paul eene
eenigszins verkeerde meening van baggeren heeft. Men spreekt
van uitbaggeren, wanneer een sloot niet uitgemalen is, wan-,
neer er dus nog water in staat; dan moet de bagger met
den beugel er uit verwijderd worden. Wordt echter de sloot af
gedamd om gedempt te worden, dan is er geen quaestie van
baggeren meer; dan wordt de sloot eenvoudig drooggemalen
en de bodem van het daarop bevindende vuil of bagger ontdaan.
De heer Paul. Ik ben het niet eens met den heer Hasselbach.
Bagger is geen vuil, en wanneer de sloot afgedamd is, dan
kan degeen die de vergunning heeft, volstaan met het vuil
uit de sloot te halen, zooals steenen, vuilnis enz. En wanneer
Burg. en Weth. dan zeggener moet gebaggerd worden, dan
antwoordt de persoon: bagger behoef ik er niet uit te halen,
ik moet alleen het vuil verwijderen, terwijl het toch zeker
wel de bedoeling is, dat ook de bagger zal worden verwijderd.
De Voorzitter. Juist wat de heer Paul zegt, bewijst hoe
bedenkelijk het zou zijn thans incidenteel deze wijziging aan
te brengen. Want nu kunnen al de personen, die onder de
oude voorwaarden vergunning hebben verkregen, zeggen:
wij behoeven dus de bagger er niet uit te halen. Tot nog
toe heeft niemand aan de verplichting te dien aanzien ge
twijfeld, maar nu zal men zich gaan beroepen op hetgeen
hier gezegd is; gaat men thans de voorwaarden veranderen,
dan zullen de personen die onder de oude voorwaarden ver
gunning hebben verkregen, zeggende Raad heeft nu daardoor
uitgemaakt, dat het uitdrukkelijk in de voorwaarden moet
staan wanneer er uitgebaggerd moet worden, dus hebben wij
daarvoor niet te zorgen, want in onze voorwaarden komt dit
voorschrift niet voor.
Met het oog derhalve op vroeger verleende vergunningen,
zou ik de wijziging zeer bedenkelijk vinden.
De heer de Lange. M. d. V. Al is het juist, wat door den
heer Paul is gezegd, dat bodemvuil geen bagger is, dan geloof
ik toch nog niet, dat de wijziging, door dien geachten spreker
voorgesteld, noodzakelijk is. In de sloot toch zal, zooals reeds
door den heer Hasselbach is opgemerkt, een riool moeten
worden gelegd, terwijl volgens sub 6 der voorwaarden alle
werken moeten worden uitgevoerd ten genoegen van Burge
meester en Wethouders. Nu zal het toch wel onmogelijk zijn
om een riool te leggen op een slappen bodem, in een sloot
die niet uitgebaggerd is. Ik acht de voorgestelde wijziging
derhalve overbodig.
De Voorzitter. Wenscht de heer Paul een amendement
voor te stellen
De heer Paul. Ik zal het voor deze vergunning dan hierbij
laten, mijnheer de Voorzitter, en maak verder geen voorstel
van wat ik heb gezegd.
Op het verzoek wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
gunstig beschikt.
XIV. Verzoek van J. Smittenaar om vergunning tot het
dempen en rioleeren van het gedeelte sloot langs den Hoogen
Rijndijk,gelegen vóór het perceel, kad. bekend Sectie M.ri0.2049.
(Zie Ing. St. n°. 139).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
gunstig op beschikt.
XV. Verzoek van J. G. J. Brands om vergunning tot dem
ping en rioleering van het gedeelte sloot langs den Hoogen
Rijndijk,gelegen vóór het perceel, kad. bekend Sectie M. n°. 1847.
(Zie Ing. St. n°. 140).
De Voorzitter. Dit verzoek is reeds in de vorige vergadering
aan de orde geweest, maar is toen aangehouden naar aan
leiding van een opmerking van den heer de Lange, die in de
hernieuwde voordracht zijn bezwaren eensdeels zal zien weer
legd, terwijl anderdeels daaraan is tegemoet gekomen.
Op het verzoek wordt vervolgens zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming gunstig beschikt.
XVI. Verzoek van de Maatschappij tot Exploitatie van
tramwegen om verlenging van den haar gestelden termijn
voor het doortrekken van de tramlijn Den Haag—Leiden tot
het Noordeindsplein.
(Zie Ing. St. No. 136).
De heer Witmans. M. d. V. Ik kan mij voorstellen, dat van
een gegeven vergunning geen gebruik kan worden gemaakt
binnen den gestelden termijn, en wanneer ik in dit geval de
argumenten naga, dan moet ik zeggen, dat het in dit geval
wel zijn kan dat door de tijdsomstandigheden de verschillende
materialen niet konden aankomen. Maar dien tegenspoed,
waarmede de Maatschappij rekening heeft moeten houden,
heeft zij toch veel vroeger geweten, en nu kan ik niet be
grijpen waarom de Maatschappij den 4en Mei bij den Raad
komt met het verzoek om een uitstel van drie maanden;
waarom is dat niet een maand vroeger gebeurd? Ik zou
daarom denken, dat het veel beter was het gevraagde uitstel
niet toe te staan. Wanneer de Maatschappij het werk inder
daad wil uitvoeren, kan zij opnieuw aan den Raad vergun
ning daarvoor vragen. Ik heb geen voorstel te doen, mijnheer
de Voorzitter, maar wensch aanstonds wel hoofdelijke stem
ming te verzoeken, daar ik mijn stem aan dit voorstel niet
kan geven juist omdat ik meen, dat de Maatschappij te laat
komt om uitstel te vragen.
De heer Korevaar. Het verwijt, dat de heer Witmans aan
de Maatschappij richt, is niet geheel verdiend. De Maat
schappij wist volstrekt niet vooruit, dat zij niet zou kunnen
voldoen aan de verplichting om vóór den len Mei een begin
van uitvoering aan het werk te geven, want eerst in het
laatst van April deden zich omstandigheden voor, die aan
leiding gaven tot de vertraging van enkele dagen, die daar
door niet lang vooruit te voorzien is geweest. En den 4en
Mei meende de Maatschappij een begin te maken met het
leggen van de rails, maar ik heb gemeend dat te moeten
beletten, omdat de Maatschappij 4 dagen en retard was; ik
dacht wel niet dat de Raad daartegen bezwaar zou maken,
maar de vergunning tot verlenging van den termijn was
toch noodig. Nu vind ik, dat eene vertraging van vierdagen
zeer goed kan voorkomen. Alle contracten zijn door de Maat
schappij afgesloten en de materialen liggen ter verzending
naar hier gereed. Het zou dus voor de Maatschappij een
groote tegenslag zijn en een groote fmancieele schade, wan
neer de gevraagde verlenging van den termijn niet werd
toegestaan en een nieuwe vergunning werd gevorderd.
De heer Juta. M. d. V. Nemen wij nu eens aan, dat de
bedenking van den heer Witmans gegrond is, gaat het dan
toch nog aan om daardoor te willen terugkomen op een
eenmaal genomen Raadsbesluit? Want dat is toch de be
doeling! Kan wat de heer Witmans nu te berde heeft ge
bracht een motief voor den Raad zijn om adressante in zoo
groote moeilijkheid te brengen? Moeten wij nu gebruik
ik zou haast zeggen misbruik gaan maken van den tegen
spoed door adressante ondervonden? Ik kan mij niet voor
stellen, dat de Raad zoo zou willen handelen. Ik vertrouw
dat de heer Witmans, bij nader inzien, ook niet tegen het
voorstel van Burg. en Weth. zal zijn.