DONDERDAG 12
FEBRUARI 1003.
27
De heer de Lange. M. d. V. Het heeft mij wel eenigszins
bevreemd, dat bij dit voorstel, dat Burg. en Weth. den Raad
doen, tot wijziging van art. 7 van de verordening regelende
o. a. de benoeming van het aan het Openbaar Slachthuis ver
bonden personeel, niet ter visie gelegen heeft de ontwerp-rege
ling, die Burg. en Weth. hebben ingediend bij de Commissie
voor het Openbaar Slachthuis ter fine van advies en het ant
woord van die Commissie daarop. Dan had de Raad deze zaak
beter kunnen beoordeelen.
Wij hebben van Burg. en Weth. ontvangen een ontwerp
regeling gegrond op art. 7, zooals dit door den Raad is vast
gesteld. Wij zijn er niet toe overgegaan om aan Burg. en
Weth. te adviseeren den Raad in overweging te geven art. 7
te wijzigen, maar wij hebben ons beperkt tot het concept, dat
ons is aangeboden. De Commissie heeft daarvan gezegd»dit
concept schijnt ons in alle opzichten verwerpelijk."
Wij waren evenwel gebonden door art. 7, dat door den Raad
is vastgesteld en dat alleen door den Raad kan worden gewijzigd.
Ik vind het daarom een uitnemende gedachte van Burg en
Weth., dat zij nu bij den Raad komen met een voorstel tot
wijziging van art. 7. Want dit is noodig. Ik prijs het dus, dat
eene wijziging wordt voorgesteld. Maar nu komen wij te staan
voor een nieuwe zaak. Nu geldt het niet meer de uitvoering
van art. 7 door Burg. en Weth., maar nu geldt het wijziging
van dat art. 7 door den Raad.
Ik ben het in hoofdzaak met den heer Pera eens. Ik heb
indertijd niet kunnen medewerken aan de vaststelling van art. 7,
maar het heeft mij altijd toegeschenen een onmogelijk artikel
te zijn.
De wijziging, welke Burg. en Weth. voorstellen, is een
verbetering. Maar ik zou zeggen, dat wij moeten voortgaan
op den weg van verbetering en dan is wat de heer Pera
voorstelt een voortgang in de verbetering.
Waarom is door den Raad in het leven geroepen een
Commissie voor het openbaar slachthuis? Natuurlijk opdat
die commissie zich zou bemoeien met de zaken, die het
openbaar slachthuis regardeeren. En wat zou nu meer voor
de hand gelegen hebben dan dat Burg. en Weth., erkennende
dat de wijze van benoeming van werklieden enz., in art. 7
omschrevenniet goed isden Raad voorstelden die benoe
mingen te doen geschieden door de Commissie van het open
baar slachthuis. Mij aansluitende bij het betoog van den heer
Pera, veroorloof ik mij de vrijheid aan den Raad voor te
stellen art. 7 aldus te wijzigen: »De werklieden worden aan
gesteld en ontslagen door de commissie voor het openbaar
slachthuis op voordracht van den Directeur." Deze redactie
stemt overeen met die van art. 10 van het reglement voor
de werklieden van fabricage. Ik wil hierbij aanhalen, dat ik
meen te handelen in overeenstemming met de verordening
door den Raad vastgesteld voor de commissie voor het open
baar slachthuis, die in art. 7 zegt: »De Commissie houdt
toezicht op het aan het openbaar slachthuis verbonden per
soneel." Nu ligt het m. i. voor de hand, dat het personeel,
voor zoover de benoeming daarvan door den Raad niet is opge
dragen aan Burg. en Weth wordt benoemd door die Commissie.
De heer de Goeje. M. de V. Ik zou willen vragen of aan
de gasfabriek de beambten van deze categorie ook niet door
den Directeur worden benoemd en of deze regeling ooit reden
tot aanmerking heeft gegeven.
De Voorzitter. Die vergelijking is moeilijk door te trekken.
De gasfabriek wordt bestuurd door een Commissie van beheer.
De Raad heeft echter uitdrukkelijk bepaald, dat de Commissie
voor het openbaar slachthuis zou zijn een Commissie van
bijstand.
Maar om den heer de Lange te antwoorden: deze meent,
dat het toch voor de hand ligt, dat de Commissie zou be
noemen op voordracht van den Directeur. Ik voer hiertegen
aan, dat het dan toch vreemd is, dat in het rapport van die
zelfde Commissie, waarvan de heer de Lange lid is, precies
het tegenovergestelde wordt aangevoerd.
Wat nu aangaat het feit, dat die door Burg. en Weth.
ontworpen regeling niet ter visie van den Raad heeft gelegen,
dit is vrij natuurlijk. De voorstellen, die wij aan den Raad
doen, liggen ter visie voor de leden, maar als wij een regeling
ontwerpen, welke dan ook, en wij vragen het advies van de
Commissie van bijstand en wij hebben later reden dit voor
stel in te trekken, dan is er toch geen reden dit ingetrokken
voorstel ter visie te leggen van de leden van den Raad. Dat
is dan geen onderwerp van discussie meer. De heer de Lange
beroept zich op de bepaling, dat de Commissie toezicht houdt
op de werklieden en hij trekt daaruit de conclusie, dat zij
dan de werklieden ook moet benoemen. Maar deze conclusie
gaat te ver. Ik zie niet in wat de Commissie weerhouden
zou toezicht uit te oefenen, indien Burg. en Weth. de be
noemingen moeten goedkeuren.
Door den heer de Lange is ingediend een amendement om
het voorstel van Burg. en Weth. te lezen: De stokers, werk
lieden en bedienden worden aangesteld en ontslagen door de
Commissie voor het openbaar slachthuis op voordracht van
den Directeur
Ik merk dadelijk op, dat dat in strijd is met de verorde
ning, die reeds aangenomen is en waarin staatdat de stokers,
werklieden en bedienden door den Directeur worden aange
steld behoudens de vast te stellen regeling. Dat is door den
Raad aangenomen, en alleen voor deze laatste voorwaarde
stellen wij voor: de goedkeuring van Burg. en Weth.
Ik mag aannemen, dat het amendement van den heer de
Lange voldoende wordt ondersteund?
Het amendementde Lange wordt voldoende ondersteund
en kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer van Lidth de Jf.ude. M. de V. U hebt daar straks
opgemerkt eri zelfs reeds twee keer, dat de Commissie haar
rapport aan Burg. en Weth. heeft doen eindigen met zich
neer te leggen bij een voorstel, dat de benoeming onder goed
keuring van Burg. en Weth. zou worden gedaan en desnoods,
wanneer Burg. en Weth. dat wenschelijk achtten, onder goed
keuring van de Commissie van bijstand. Maar het groote ver
schil tusschen toen en nu is en dat hebt u niet willen
inzien, dat de Commissie toen stond voor het vigeerende
art. 7, terwijl Burg. en Weth. nu met een voorstel tot de
vergadering zijn gekomen om dat artikel te wijzigen.
De zaak is nu in eene andere phase en de Commissie staat nu
op een ander standpunt. Waar U nu zegt, dat dat standpunt
in strijd is met het vroeger bepaalde in art. 7, daar is ook
het voorstel van Burg. en Weth. daarmede in strijd. Wij
zijn nu immers juist bezig met art. 7 van de verordening te
wijzigen.
De Voorzitter. Ik merk op, dat als dat de bedoeling was
van de Commissie, zij dan toch evengoed en veel duidelijker
haar bedoeling had weergegeven, als zij onmiddellijk had
beweerd wat zij nu beweert, n.l. dat de Commissie van be
heer invloed moet uitoefenen op de aanstellingen en benoe
mingen maar de Commissie heeft het tegenovergestelde
gedaan.
De heer van Lidth de Jeude. Het andere zou in strijd
zijn geweest met art. 7.
De heer de Lange. Het spijt mij, mijnheer de Voorzitter,
dat het u nog niet duidelijk is, maar de positie der Com
missie was toen een geheel andere dan nu. De Commissie
kon toch geen beschouwingen houden over art. 7, terwijl zij
ontving eene concept-regeling ter uitvoering van dat art.
Wij staan thans echter voor eene geheel nieuwe zaak
laten we dat nu goed begrijpen. Nu spreken we over art. 7,
waaromtrent ik mij verheug dat Burg. en Weth. een voorstel
tot wijziging doeneene wijziging, die dringend noodig is.
Ik heb zooeven eene andere wijziging voorgesteld, maar het
blijkt mij dat die niet in het kader van het overige van het
artikel past. Ik zou dus willen voorstellen het laatste gedeelte
van het 2e lid van artikel 7 aldus te wijzigen: met uitzon
dering van de stokerswerklieden en bediendenwelke door de
Commissie worden aangesteld op voordracht van den Directeur.
Waar u zegt, dat de ontwerp-regeling door Burg. en Weth.
aan de Commissie aangebodenniet voor den Raad ter inzage
behoefde te worden gelegd, meen ik, dat u formeel gelijk
kunt hebben; maar om de beoordeeling dezer kwestie voor
den Raad wat gemakkelijker te maken, was het toch gewenscht
geweest den Raadsleden inzage te geven van dat ontwerp. Ik
geloof, dat als er éen ding is, dat de raadsleden had kunnen
overtuigen, dat hetgeen ik voorstel noodzakelijk is, het dit
ontwerp is. Want het heeft hoofdbreken gekost dat is
gebleken zulk een ontwerp in elkander te zetten. En
niettegenstaande het met zooveel zorg ontworpen was, hebben
Burg. en Weth. zich onmiddellijk neergelegd bij het oordeel
der Commissie, dat het niet deugde.
De heer Pera. M. de V. Ik wil met een enkel woord her
halen wat ik straks reeds gezegd heb, met het oog op uw
bewering, dat er reeds iets is vastgesteld, waaraan wij nu
gebonden zijn. Tegen deze zienswijze moet ik opkomen. Het
geen u zegt vastgesteld te zijn als een rechtaan den Direc
teur toegekend, betwijfel ik. U hebt in de zitting van 18
September mij geantwoord met verwijzing naar de tweede
zinsnede van dat artikel, dat Burg. en Weth. een regeling
zouden vaststellendie door den Directeur zou moeten worden
gevolgd. En daarop liet u deze uitspraak volgen: »De Direc
teur zal dus daarin niet de vrije hand hebben." In elk geval
zou de bekrachtiging aan een ander zijn. Later komt weel
een heen wijzing naar de nieuwe regeling, en met het oog op
die te verwachten regeling is het artikel gebleven zooals het
was. Ik wil wel erkennen, dat ik niet goed heb begrepen,
hoe die regeling zou moeten worden; maar ik heb mij de
wijsheid van Burg. en Weth. zoo groot voorgesteld, dat ik
dacht dat zij een goede regeling zouden weten te treffen.
Maar nu blijkt art. 7 een knellende band te zijn, waardoor
niet mogelijk is wat ik noodzakelijk acht, n.l. dat de benoe-