2G
DONDERDAG 12
FEBRUARI 1903.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Die stappen zullen dan
plaats moeten hebben, nadat het lokaaltje reeds verhuurd is;
maar is het nu niet mogelijk de behandeling tot eene volgende
vergadering op te schorten? De onderhandelingen vanwege
de Gemeente-Gom missie kunnen dan plaats hebben, waardoor
de zaak in een geheel ander stadium komt te staan, en is het
misschien mogelijk dat het Rijk zegt: ja, bij nader inzien is
het onze wensch het contract niet aan te gaanEr wordt
mij hier van terzijde ingefluisterd, dat men thans niet weet
wat de gemeente van de Gemeente-Commissie krijgen zal,
terwijl men wel weet wat van het Rijk zal worden ontvangen;
in de veertien dagen, die verloopen tusschen deze en de volgende
vergadering, kan de Gemeente-Commissie meedeelen voor welk
bedrag zij deze huisjes wenscht te koopen en ik twijfel er niet
aan of de rente van de koopsom zal gelijk staan met het be
drag, dat door het Rijk als huur wordt geboden.
De heer Pera. Juist na hetgeen is opgemerkt door den heer
Fockema Andrem en de woorden, thans door den heer van
Hoeken gesproken, weet ik niet goed den weg te vinden. Be
grijp ik goed, wat de heer Fockema Andrece bedoelt, dan zou
de gemeente, wanneer op dit oogenblik niet beslist wordt, de
connectie met het Rijk kwijt zijn; immers, ik hoorde zeggen,
dat wij wel weten wat de Gemeente van het Rijk zal ontvangen,
maar niet wat de Gemeente-Commissie zal aanbieden, terwijl
toch, wanneer we in elk geval de gelegenheid behouden om
aan het Rijk te kunnen verhuren, dat bezwaar dan niet zou
bestaan.
Toch gevoel ik ook, dat er heel wat te zeggen is voor het
betoog van den heer Fockerpa Andreae, dat nu met de verhu
ring worde voortgegaan, en dat daarna de Gemeente-Commissie
in onderhandeling zou kunnen treden met ons Gemeentebestuur
over den aankoop van het pand en, mocht deze een gunstig
resultaat hebben, dan kon men het Rijk verzoeken van de
huur afstand te doen. Daarom zou ik aan den heer van Hoeken
willen vragen, of hij daartegen zooveel bezwaar kan hebben.
Hij meent toch te kunnen constateeren, dat het Rijk het
lokaal niet bepaald noodig heeft, althans er niet zoo bijzonderen
prijs op stelt, terwijl het Rijk wel in staat is een ander lokaal
te krijgen. Zou daarom het voorstel niet kunnen worden aan
genomen, terwijl de Gemeente-Commissie dan waarschijnlijk
toch spoedig over dat perceeltje zal kunnen beschikken. Wan
neer dat het geval was, was aan den wensch der Gemeente-
Commissie voldaan; en het moet erkend worden, dat waar
de handeling tot de continuatie van de huur eenmaal van
het Gemeentebestuur is uitgegaan, het moeilijk is daarop nu
terug te komen. Het eene oogenblik komt men dan het Rijk
vragen, of dit het lokaal weer wil huren, en een oogenblik
later wordt het aanbod teruggenomen. Dit is een handeling,
die te wenschen overlaat, al is er voor uitstel ook veel te
zeggen.
De heer P. J. van Hoeken M. d. V. Ik geloof, dat de heer
Pera de zaak niet in het juiste daglicht beschouwt. Hij zegt,
dat het op hetzelfde neerkomt. Dit is gedeeltelijk waar; het
komt op hetzelfde neer dat het 5 jaar duren moet, tenzij de
Gemeente-Commissie met het Rijk in onderhandeling treedt
en vraagt of dit de huur vroeger wil doen eindigen. Maar ik
beschouw dit als een omweg. En welk bezwaar kan ertegen
zijn om de zaak 14 dagen aan te houden Daarmede wordt
het contract met het Rijk noch bevestigd, noch ontbonden.
Dan kan de gemeente-commissie een voorstel doen aan Burg.
en Weth. Achten dezen dit geschikt, dan kunnen zij het in
behandeling brengen, en, zoo niet, dan kan het worden afge
wezen en is de zaak toch in 14 dagen beslist. Ik blijf dus mijn
voorstel handhaven om de zaak 14 dagen aan te houden.
De heer Pera. Ik moet bekennen niet zoo nauwkeurig de
stukken nagegaan te hebben. Burg. en Weth. hebben er fei
telijk ook op gerekend, dat de Raad wel met hun voorstel
zou medegaan. Er wordt nl. door den inspecteur geschreven,
dat hij de stukken geteekend terug verwacht.
De Voorzitter. Ja, behoudens goedkeuring door den Raad.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer P. J. van Hoeken om de behandeling
van dit punt aan te houden tot eene volgende vergadering, wordt
in stemming gebracht en met'14 tegen 12 stemmen aangenomen.
Voor stemmen de heerenvan Lidth de Jeude, de Vries, Sijtsma,
A. Mulder, A. J. van Hoeken J.Jzn., van Dissel, J. P. Driessen,
Eerstens, Timp, van Tol, de Eange, P. J. Mulder, P. J. van
Hoeken en Pera.
Tegen stemmen de heeren: Fockema Andreae, L. Driessen,
Kaiser, de Goeje, Hasselbach, Witmans, Bosch, Drucker,
van Hamel, Korevaar, Kroon en Juta.
XV. Voorstel tot onderhandsche verpachting van de bediening
van het buffet in de cantine op het Openbaar Slachthuis.
(Zie Ing. St. n°. 32).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XVI. Voorstel tot aanvulling van de verordeningen betref
fende het onderwijs in de gymnastiek en het teekenen aan
het Gymnasium, de Middelbare scholen, de Kweekschool en
de openbare lagere scholen.
(Zie Ing. St. n°. 33).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
XVII. Voorstel tot wijziging van art. 7 der verordening,
regelende o. a. de benoeming van het aan het Openbaar Slacht
huis verbonden personeel.
(Zie Ing. St. n°. 35).
De heer Pera. M. d. V. Wat ons hier door Burg. en Weth.
wordt aangeboden is mij geweest eene groote teleurstelling.
Het is niet onbekend, dat ik zeer ernstige bezwaren heb ge
opperd bij de behandeling van de verordening op het beheer
van het slachthuis, in het bijzonder wat aangaat de benoe
mingen. Ik heb toen ten slotte gezwegen met het oog op de
verwijzing door onzen Vooizitter naar de regeling, welke nog
nader ter goedkeuring aan den Raad zou worden aangeboden.
Telkens was het, bij alle opmerkingen daaromtrent gemaakt,
weer die regeling; die zou alles in orde brengen. En, nogeens,
dat is dan ook de oorzaak geweest dat ik mij toen daarbij
heb neergelegd. Maar nu we op het oogenblik de regeling
voor ons krijgen, door Burg. en Weth. voorgesteld, is dat
eene volkomen bestendiging van het kwaad, dat ik destijds
in de voorstellen meende te zien, n.l. de vrijheid van benoeming
door den Directeur.
Daartegen heb ik groot bezwaar en daartegen bestaan groote
bezwaren. Ik bespreek deze zaak geheel en al afgescheiden
van den tegenwoordigen directeur, maar naar mijn oordeel
dienen de benoemingen te wezen in handen van de Commissie
van bijstand, bij welke benoemingen de Directeur kan hebben
eene adviseerende stem. Onwillekeurig zal het gevolg wezen,
dat per slot van rekening, als de Directeur zich dat waardig
heeft betoond, dat hij bij de benoemingen een grooten invloed
krijgt, n.l. dan, wanneer hem eenmaal vertrouwen is geschon
ken. Maar dat er gevallen voorkomen ik heb dat destijds
ook gezegd waarin het zeer noodzakelijk is, dat het beheer,
de oppermacht in handen is van de Commissie, kan moeilijk
worden tegengesproken. Ik zou dan ook altijd nog aan Burg.
en Weth. willen verzoeken, al is het dat zou moeten worden
teruggekomen op eene eenmaal vastgestelde bepaling in de
verordening, dat een en ander zoo geregeld worde, dat de
benoemingen komen in handen van de Commissie.
Zooals ik reeds gezegd heb, zal de Commissie zeker te rade
gaan met het oordeel van den Directeur, maar de kwestie
is hier: bij wien is eigenlijk de macht; en deze dient in dit
geval, wat de benoemingen aangaat, bij de Commissie te zijn.
Of wel, Burg. en Weth. kunnen die macht aan zich nemen
dat laat ik daar, maar ik acht, dat zij bij de Commissie moet
zijn. Burg. en Weth. hebben reeds zooveel te doen, en bij
deze inrichting meen ik dat het goed is die macht aan de
Commissie toe te vertrouwen. De hoogste macht is toch nog
altijd bij Burg. en Weth.
De Voorzitter. Zooals in de stukken aan de leden van den
Raad is medegedeeld, hebben Burg. en Weth. getracht eene
regeling te maken en hebben zij die onderworpen aan het
oordeel van de Commissie, maar deze heeft daarvan niet tot
goedkeuring kunnen adviseeren. Maar de Commissie meent
dat aan die regeling wordt voldaan door te bepalen, dat de
Directeur zijn bevoegdheid tot aanstellen, schorsen en ontslaan
uitoefent in overleg met en na goedkeuring van Burgemeester
en Wethouders. Het rapport van de Commissie eindigt aldus:
»Op grond van het bovenstaande hebben wij derhalve de eer
U in overweging te geven de ontworpen regeling niet vast te
stellen, doch de in art. 7 bedoelde regeling te doen bestaan
hierin, dat door uw College worde bepaald dat het aanstellen,
schorsen en ontslaan van de stokers, werklieden en bedienden
van het openbaar slachthuis geschiedt door den Directeur dier
inrichting in overleg met en na goedkeuring van Burg. en Weth."
Wij meenden dus dat het voorstel, dat wij aan den Raad
gedaan hebben, geheel in den geest was van de Commissie
voor het slachthuis. Deze voegde alleen dit er aan toe: «Mocht
uw College echter willen bepalen dat zulks zal geschieden
in overleg met en na goedkeuring van de Commissie voor het
openbaar slachthuis, dan zal onze Commissie zich daarbij
kunnen neerleggen."
Dus alleen dan, wanneer Burg. en Weth. te veel met werk
zaamheden overladen zouden zijn, zouden zij de Commissie
voor het slachthuis kunnen verzoeken zich daarmede te be
lasten, en dan zou de Commissie zich daarbij neerleggen.
Ik begrijp nu eigenlijk niet, wat het bezwaar van den heer
Pera is. Wij hebben juist gemeend te handelen in den geest
van de Commissie voor het slachthuis.