22 DONDERDAG 22 JANUARI 1903. niet verplicht zijn de vragen, zooals zij nu gesteld zijn, te beantwoorden. Die vragen zullen het volgend jaar wel wederom op het beschrijvingsbiljet voorkomen, maar dan bijv. op een andere plaats gesteld. De heer de Goeje. M. d. V. Ik wensch eene opmerking van algemeene strekking te maken. Gij hebt daar straks gezegd, dat tegen den aandrang van den heer Witmans om wijziging in het beschrijvingsbiljet aan te brengen, geen der Raadsleden is opgekomen. Nu geloof ik echter te mogen verklaren, dat uit stilzwijgen nooit eenig motief is te putten, zoodat men naderhand zou kunnen zeggen: de Raad is er niet tegen op gekomen, dus hij stemde er mede in. Er worden telkens opmerkingen gemaakt, waarop de Voorzitter antwoordt dat Burg. en Weth. die in overweging zullen nemen, maar van eene goedkeuring of instemming van den Raad met de gemaakte opmerking blijkt daarom nog niets. Ik betwijfel zelfs of het denkbeeld van den heer Witmans, wanneer het hier in stem ming zou zijn gebracht, eene meerderheid zou hebben verkregen. De Voorzitter. De inrichting van het beschrijvingsbiljet is aan Burg. en Weth. overgelaten. Nu meenen wij met den heer Witmans, dat het nuttig kan zijn, wanneer wij de belastingschuldigen in de gelegenheid stellen hunne inkomsten te specificeeren. De verordening gaat echter boven alles en deze schrijft voor, dat de belastingschuldige het recht heeft zich zonder meer in eene klasse te rangschikken. De Voorzitter. En thans, mijne heeren, heb ik nog eene mededeeling te doen. In de verordening van 20 November 1902 regelende de voorwaarden van opneming en verpleging van lijders in het Sanatorium »Rhijngeest", wordt in art. 7 gezegd: »de kosten van verpleging in de eerste klasse be dragen, naar gelang van de kamer, welke de verpleegde in gebruik heeft, f35.— of f 42.— per week." Nu doet zich het geval voor dat er tijdelijk nog een kamertje beschikbaar is in het damespaviljoen, dat tegen f4.— per dag zou kunnen worden berekend. Het is wel geen wijziging van veel beteekenis, te minder omdat de kamer slechts tijdelijk voor dat doel beschikbaar is, maar toch meende ik van deze kleine afwijking van de ver ordening mededeeling te moeten doen aan den Raad. Verlangt nog iemand het woord? De heer Sijtsma. M. d. V. Ben ik wel ingelicht, dan is in den laatsten tijd door Burg. en Weth. de maatregel ge nomen, dat bij berijdbaar ijs de kinderen op de scholen le en 2e klasse Dinsdag en Vrijdagmiddag vrijaf krijgen, terwijl op de scholen 3e en 4e klasse geen vrij wordt gegeven. Wel kunnen de kinderen op die scholen op schriftelijke aanvraag van hunne ouders vrijaf krijgen. Nu geloof ikdat de vroegere regeling, toen de maatregel voor alle scholen gold, veel beter was. Ik meen dat wij op deze wijze de ijssport tegen werken; en waar in den laatsten tijd de beoefening van allerlei sport zoo wordt bevorderd, moet men juist de ijssport niet tegengaan, omdat deze ook uit een sociaal oogpunt zoo wenschelijk is. Bij geen enkele sport toch mengen zich de verschillende standen zoo dooreen als juist bij de ijssport. Door den maatregel zal men ook tegenhouden dat de kinde ren uit den minderen stand schaatsen leeren rijden, wat ik zeer zou betreuren. Hierbij komt nog dat door de vele ver zuimen, het klassikaal onderwijs op de scholen 3e en 4e klasse toch zeer zal lijden. En bovendien acht ik het ook onbillijk tegenover de onderwijzers op de scholen 3e en 4e klasse. Terwijl hunne collega's op de scholen le en 2e klasse vrij krijgen, moeten zij op school blijven en kunnen dus niet van het ijsvermaak genieten. Dit klemt te meeromdat op de scholen 3e en 4e klasse ook 's Woensdagsmiddags school is, wat niet het geval is op de scholen le en 2e klasse. Boven dien moeten de onderwijzers der 3e en 4e klasse scholen werken met grootere klassen op minder toebereiden bodem. Een en ander geeft mij aanleiding om aan Burg. en Weth te vragenof het geen overweging verdient de oude regeling weder te volgen, dat alle scholen bij berijdbaar ijs, Dinsdag en Vrijdagmiddag vrij geven. De Voorzitter. Alle menschen denken over dat vrijaf geven niet zooals de heer Sijtsma; en onder die menschen behooren in de eerste plaats vele ouders van kinderen der 3e en 4e klasse scholen. Men moet toch niet te licht denken over dat vrij geven aan een zoo groot getal kinderen, die dikwijls hun ouders en de omgeving hunner woning veel last veroorzaken. Intusschen hebben Burg. en Weth. in de maanden November en December reeds getoond wel wat voor de ijssport te voelen, want ook op de scholen 3een 4e klasse zijn in die maanden vrijstellingen verleend, en zij zullen dit ook blijven doen wanneer zij dit wenschelijk achten. Zij willen gaarne de kinderen in de gelegenheid stellen van het ijsvermaak te genieten, hoewel ik betwijfel of veel van die kinderen schaatsen rijdenmaar of Burg. en Weth. nu daarom aan het verlangen van den heer Sijtsma zullen vol doen om bepaalde namiddagen vrij te geven, dat durf ik nog niet stellig zeggen. Verlangt nu nog iemand het woord? De heer Fockema Andrew. M. de V. Ik zou gaarne nog een enkel woord zeggen over een onderwerp, dat ik misschien reeds eerder hier ter sprake heb gebracht. Zoo dikwerf ik in het Noorden, bijv. in Leeuwarden, kwam, heeft het mij getroffen, dat men daar na het sluiten van bruggen veel spoediger over de brug kan gaan dan hier. Hier heeft men altijd heel lang te wachten. In de eerste plaats zal de oorzaak van het niet zoo lange wachten wel daarin zijn gelegen, dat de bruggen daar gemakke lijker draaien, maar ook is het daaraan toe te schrijven, dat men daar niet, zooals hier, hekken tot afsluiting der bruggen heeft, die door den brugwachter eerst met een sleutel moeten geopend worden. In het Noorden worden de bruggen afgesloten door eene ketting, waaraan een gewicht is bevestigd, dat in het water zakt. Zoodra nu de brug weder dicht is, haakt, wie er het dichtst bij staat, de ketting los, deze zakt door het gewicht in de laagte en de passage is vrij. En alles gaat in de grootste orde Hier, waar wij zoovele bruggen hebben, verdient eene dergelijke afsluiting, dunkt mij, wel de aandacht. De heer Pera. De vraag mag, dunkt mij, wel eens gedaan worden, of aan de sluiting, door den heer Fockema Andreie aanbevolen, ook geen bezwaren zijn verbonden. De hekken, waarover de heer Andrese hier zoo klaagt, worden toch vrij vlug geopend. Zoodra de brug is vastgezet, loepen de beide brugwachters op een drafje ieder naar een kant van de brug om de hekken te openen. Die hekken worden dan zoo geopend, dat men eenvoudig rechts moet houden, wat ik een groot voordeel acht en dat bij eene sluiting door middel van een ketting wellicht niet te bereiken is. Zoodra toch de ketting valt en de passage aan weerskanten vrij is, stroomen de menschen van beide richtingen tegen elkander in. Pleit dus eenerzijds het vlugge openen voor een ketting, de bezwaren daaraan verbonden moet men ook niet uit het oog verliezen. De heer Fockema Andreaj. Ik kan nu slechts den heeren aanbevelen om, wanneer zij in het Noorden komen, eens hun aandacht op deze zaak te vestigen. Zij zullen dan zien, dat er nooit eenige wanorde heerscht en hoeveel spoediger alles gaat dan hier. De Voorzitter. Ik kan er nu alleen op antwoorden, dat wij de zaak zullen bespreken en eens zullen overwegen, in hoeverre het wenschelijk kan zijnmet de door den heer Fockema Andrem aanbevolen sluiting eene proef te nemen. Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 4