DONDERDAG 22
JANUARI 1903.
21
plaatsen aanwijst, ze controleert maar niet voor hunne bezol
diging zorgt.
Ingeval nu echter eene Vereeniging, de Zuidhollandsche
ijsvereeniging of eene andere, voor de baanvegers wenscht
te zorgen en zij komt bij Burg. en Weth. met het verzoek
daarvoor een toelage, hetzij groot of klein, te krijgen, hoe
zal dan zulk een verzoek door Burg. en Weth. worden
ontvangen
De Voorzitter. Ik kan moeilijk zeggen wat wij in een
bijzonder geval in de toekomst zullen voorstellenhet spijt
mij het antwoord op de vraag van den heer Sijtsma dus te
moeten schuldig blijven.
Requestrant, de heer Sijthoff, maakt zelf deel uit van het
bestuur van de Zuidhollandsche ijsvereeniging. afdeeling Leiden,
welke vereeniging zich o. a. ook werkverschaffing ten doel stelt.
Nu zou het, dunkt mij, in de eerste plaats op den weg liggen
van den heer Sijtholï om te bevorderen dat het bestuur der
afdeeling Leiden menschen werk verschafte door baanvegen
en ze daarvoor te betalen. Eerst wanneer alle middelen waren
uitgeput om aan de bij Koninklijk Besluit van 29 April 1895
goedgekeurde statuten te voldoen, zou men bij den Raad kunnen
komen om een subsidie. Wat het antwoord op een dergelijk
verzoek zal zijn, zal men dan moeten afwachten.
De heer A. J. van Hoeken J.J.zn. M. d. V. Ik meen verstaan
te hebben dat de heer Sijtsma het niet inconsequent zou
vinden dat de gemeente de baanvegers bezoldigde, op grond
dat zij door de gemeente zouden worden aangesteld.
Dat is echter niet het geval. Zij krijgen alleen vanwege het
gemeentebestuur vergunning om te mogen baanvegen. Wan
neer zij door de gemeente werden aangesteld, zou de heer
Sijtsma gelijk hebben, nu evenwel niet.
De Voorzitter. Natuurlijk, in art. 29 van de verordening
van 11 November 1897, op de wateren staat: »het is verboden
zonder schriftelijke vergunning van Burg. en Weth. op den
ijsvloer der openbare wateren baan te vegen of met een bezem
in de hand daarover heen en weer te loopen."
Die bepaling is indertijd gemaakt omdat van dat baanvegen
zooveel misbruik werd gemaakt.
De beraadslaging wordt gesloten. Zonder hoofdelijke stem
ming wordt afwijzend op het verzoek beschikt.
XVII. Voorstel tot opdracht aan den uitgever van het Leidsch
Dagblad van de plaatsing in dat blad van alle van wege het
gemeentebestuur bekend te maken aankondigingen en tot
wijziging van art. 4 der verordening van den 20sten Augustus
1Ö63 (Gemeenteblad n°. 14).
(Zie Ing. St. n°. 17).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVIII. Voorstel tot aanvulling van het uitbreidings-en ver
nieuwingsfonds van de Stedelijke Gasfabriek en tot vaststelling
van den desbetreffenden begrootingsstaat.
(Zie Ing. St n°. 14 en 22).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XIX. Tweede Suppletoir Kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1902.
(Zie Ing. St. n°. 21).
De Voorzitter. Ik heb eene kleine wijziging voor te stellen.
Na een nader onderzoek stellen Burg. en Weth. voor om de
wed. P. Joosten- van Hazen, flooglandsche Kerkgraeht 20,
op het kohier voorkomende sub 43, aan te slaan op ƒ800.
en de wed H. W. van der Velden—Visser, Middenstraat 0,
sub 70, van f 2100 te brengen op f 1200—.
Het aldus gewijzigde kohier wordt zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming vastgesteld.
De Voorzitter Verlangt nog iemand het woord?
De heer Fockema Andreas. M. d V. Veroorloof mij eene
kleine bedenking te maken tegen de veranderde inrichting
van de beschrijvingsbiljetten voor de gemeentelijke belasting.
Nu wordt niet meer zooals vroeger gevraagdin welke klasse
rangschikt gij uwe inkomsten, maar thans wordt gevraagd:
hoeveel zijn uwe inkomsten uit dit. hoeveel uit dat en in
welke klasse rangschikt gij dus uw inkomen.
Wanneer ik deze vragen zooals zij daar staan, beschouw in
het licht van art. 12 van de verordening, waarin staat: »hij
die een beschrijvingsbiljet ontvangt is verplicht de daarin
vermelde vragen in gemoede en naar waarheid, zonder eenig
voorbehoud te beantwoorden, en die beantwoording met zijne
handteekening te bevestigen", dan kom ik tot de conclusie,
dat de eenvoudige belastingschuldige die dit biljet ontvangt,
nu ook moet denken dat hij de daarin gestelde vragen moet
beantwoorden. Het komt mij echter voor, dat de vragen zooals
zij thans gesteld zijn, niet strooken met art. 7 van de ver
ordening, dat zegt: »de belastingschuldigen rangschikken zich
naarmate van hun zuiver jaarlijksch inkomen in een der vol
gende klassen."
Nu wordt gevraagd eene juiste opgave van hunne inkomsten,
en dit mag volgens de strekking van onze verordening niet
gevraagd worden. Voor velen is het wellicht geheel onver
schillig of zij opgeven waaruit zij hunne inkomsten putten
maar voor handelaren is dit, mijns inziens, niet onverschillig,
en daarom betwijfel ik, of het een gelukkig denkbeeld van
Burg. en Weth. is geweest, de beschrijvingsbiljetten aldus in
te richten. Ik weet wel dat de verandering een gevolg is van
eene opmerking door den heer Witmans gemaakt, en ik zou
er ook niets tegen hebben, wanneer slechts in de kolom voor
de aanmerkingen werd gezegd, dat het aan ieder vrijstond
om eene specificatie van zijne inkomsten te geven, terwijl
overigens de vragen zouden luiden zooals vroeger. Die speci
ficatie te vragen, terwijl volgens art. 12 van de verordening
beantwoording der gestelde vragen verplicht is, dit is, dunkt
mij, meer dan onze verordening veroorlooft.
Ik heb er prijs op gesteld dit in openbare vergadering te
zeggen. Ik weet wel, dat een aantal belastingschuldigen die
vragen niet hebben beantwoord, deze zoo hebben opgevat als
Burg. en Weth. bedoelden, maar wanneer in eene openbare
vergadering daarover wordt gesproken, dan kunnen ook de
anderen, die meenen verplicht te zijn de vragen te beant
woorden zooals zij gesteld zijn, tot de wetenschap komen,
dat die verplichting inderdaad niet bestaat.
Voor het geval Burg. en Weth. het volgende jaar in een
anderen vorm die vragen zouden willen herhalen, door bijv.
in de kolom voor aanmerkingen gelegenheid te geven tot
splitsing, zou ik nog deze opmerking willen maken. Tal van
eenvoudige belastingschuldigen weten nu niet waar en hoe
zij den aftrek voor belastingen, bijv. voor belasting op het
personeel, moeten vermelden. Wellicht ware dan ook dit
bezwaar te ondervangen.
De Voorzitter. Ik dank U voor de wijze waarop u deze
zaak hebt ter sprake gebracht. Inderdaad heeft de wijziging
der biljetten plaats gehad om te gemoet te komen aan de
opmerkingen van den heer Witmans, een paar jaar na elkander
herhaald, en waartegen niemand in den Raad zich heeft
verzet.
Wat nu betreft de moeilijkheid, dat de belastingschuldigen
iets zouden moeten invullen waartoe zij volgens de verordening
niet verplicht zijn, antwoord ik dat uit de ondervinding, door
ons opgedaan, wij hebben al heel wat beschrijvingsbiljetten
voor dit dienstjaar teruggekregen, ons van die moeilijkheid
niet veel is gebleken. De belastingschuldigen hebben eenvoudig
ingevuldik rangschik mij in deze of die klasse, ofik rangschik
mij als het vorige jaar.
Wat de moeilijkheid van het aftrekken van het bedrag van
rijksbelastigen aangaat, kan ik mij niet voorstellen waarin die
moeilijkheid zou bestaan. Men heeft eenvoudig op te tellen
de bedragen waaruit het totaal inkomen bestaat, en daarvan
af te trekken het totaal der belastingen.
Voor zeer conscientieuse menschen, die meenen dat elke vraag
op het beschrijvingsbiljet moet beantwoord worden, kan de
inrichting van het biljet evenwel eenig bezwaar opleveren, en wij
zullen overwegen, een volgend jaar het beschrijvingsbiljet te
wijzigen in den geest van den heer Fockema Andreae.
De heer Fockema Andre.®. Dank u, M. de V.
De heer Witmans. M. de V. Eene enkele opmerking nog
naar aanleiding van het gesprokene door den heer Fockema
Andreae. In tegenstelling met dien geachten spreker ben ik
zeer in mijn schik, dat Burg. en Weth. gehoor hebben gegeven
aan mijn verzoek, om de kolommen te splitsen. Ik meen dat
het voor vele belastingschuldigen een groot bezwaar is geweest
om zich in de juiste klasse te rangschikken; vele belasting
schuldigen meenden dat zij een zeker deel van hunne inkomsten
moesten opgeven, een ander deel niet. Voor het Rijk onder
vindt men dit bezwaar niet, omdat men daar heeft eene gesplitste
inkomstenbelasting. Nu gevoel ik wel iets voor het bezwaar,
dat de vragen nu niet zijn conform aan de verordening, maar
wanneer dit bezwaar op de eene of andere wijze is te onder
vangen, dan zou ik toch niet gaarne zien, dat wederom tot
den ouden toestand werd teruggekeerd. De eerste maal zal
het gewijzigde beschrijvingsbiljet wellicht wat moeilijkheid
opleveren, maar op den duur zal het werkelijk zijn in het
belang van de gemeente en dat der controle.
De Voorzitter. Het is ook niet de bedoeling van Burg. en
Weth., noch van den heer Fockema Andreae, om de splitsing
geheel weg te latenmen wil de belastingschuldigen de gelegen
heid laten om, wanneer zij dit wenschelijk achten, eene splitsing
te maken. De bedoeling van de opmerking van den heer
Fockema Andreae was alleen te doen uitkomen, dat de menschen