DONDERDAG 12 FEBRUARI 1903. 29 Het amendement-de Lange, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 21 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren: Fockema Andreae, van Lidth de Jeude, Kaiser, de Vries, Sijtsma, Witmans, Bosch, A. Mulder, A. J. van Hoeken J.J.zn, van Dissel, J. P. Driessen, Kerstens, Timp, van Tol, de Lange, P. J. Mulder, Drucker, P. J. van Hoeken, Korevaar, Pera en Kroon. Tegen stemmen de heeren: L. Driessen, de Goeje, Hassel- hach, van Hamel en Juta. De heer Fockema Andreae. Nu kan zeker de voorgestelde wijziging in het 4e lid vervallen? De Voorzitter. Ja, de wijziging in de voorlaatste zinsnede van het artikel vervalt. Het aldus gewijzigd art. 7 wordt zonder beraadslaging of hoof delijke stemming opnieuw vastgesteld. XVIII. Vaststelling van de verordening, houdende aanvulling van de verordening van den 18en September 1902 (Gemeente blad n°. 13) regelende het beheer van het Openbaar Slachthuis. (Zie Ing. St. n°. 42). De heer Drucker. M. de V. Het is straks weder gebleken, wat mij ook wel eens getroffen heeft, dat Burg. en Weth. soms wat spaarzaam zijn met het neerleggen van stukken, ter inzage voor de leden, in de leeskamer. Ook bij deze voordracht miste ik iedere nadere inlichting. Toch acht ik op één punt nadere gegevens gewenscht, dat is de werktijd van het personeel, zooals deze vastgesteld is of zal worden. Het zou kunnen zijn, dat thans hieromtrent nadere inlich tingen gegeven kunnen worden, en wanneer dat niet het geval is, zou ik er prijs op stellen, dat deze te zijner tijd aan den Raad worden medegedeeld. Wat ik nu lees bevre digt mij toch niet in alle opzichten. Er staat in de voor dracht, dat voor de berekening van de overuren zal genomen worden een werktijdzooals men die hier vermeld vindt. Speciaal voor de stokers beginnen de overuren eerst na 155 uren gewonen dienst in twee weken. Er wordt dus gedacht aan de mogelijkheid, dat de stokers meer dan 155 uren in de twee weken dienst doen. Nu lijkt mij 155 uur al zeer veel. Wanneer wij de Zondagen meetellen, zijn er in 2 weken 14 dagen, en dan is de gemiddelde werktijd al meer dan 11 uur. Het komt mij voor, dat dit een zeer lange werk tijd is. Tegen het voorstel zal ik mij thans niet verzetten. Doch ik zal omtrent het genoemde punt gaarne nadere inlich tingen ontvangen, hetzij nu, hetzij later. De Voorzitter. Ik kan alleen antwoorden, dat wij het voorstel, zooals het door Burg. en Weth. is ontvangen en ontworpen door de Commissie voor het Openbaar slachthuis, na goedkeuring door de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen, aan den Raad hebben overgelegd, omdat wij ons daarmede konden vereenigen. Nadere toelichting hebben wij ook niet ontvangen, maar de vraag, welke de heer Drucker nu doet, zal ik gaarne overwegen. De heer Drucker. Zooals ik daareven reeds zei, zal ik mij niet verzetten tegen deze voordracht, maar ik verzoek Burg. en Weth. bepaaldelijk, aan den Raad mededeeling te doen van de regeling der werktijden, zooals die is vastgesteld ten aanzien van de werklieden en bedienden bij het slachthuis. De beraadslaging wordt gesloten. De verordening wordt zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. XIX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening van 6 April 1893 (Gemeenteblad, n°. 3) op het verleenen van vergoeding aan werklieden in geval van ongelukken. (Zie lng. St. n°. 43). De heer Fockema Andrea-:. Ik wensch even mede te deelen, dat deze en de volgende verordeningen zijn gesteld in han den der Commissie voor de huishoudelijke verordeningen, en dat deze daartegen geen bezwaar heeft. De verordening wordt zonder beraadslaging en zonder hoof delijke stemming vastgesteld. XX. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening van 20 Maart 1902 (Gemeenteblad n°. 0) regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan ge meente-ambtenaren. (Zie lng. St. n°. 43). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem ming vastgesteld. XXI. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening op de straatpolitie van den len April 1897 (Gemeenteblad n°. 6), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van den 23en October 1902. (Zie Ing. St. n°. 29). De verschillende artikelen en de verordening in haar geheel worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoof delijke stemming vastgesteld. De Voorzitter. Alvorens te vragen, of een der leden nog iets in het midden heeft te brengen, wensch ik mede te deelendat de aanbesteding van de brug over den singel heeft plaats gehad en het werk is gegund, zoodat nu de tijd is aangebrokendat de boomen, welke in de vergadering van 21 Oct. j.l. uit het voorstel van Burg. en Weth. zijn ge licht, dienen te worden gerooid, evenals een paar boomen, welke aan de overzijde staan en geplaatst zijn in de uitwegen, die naar den singel gaan. De heer van Dissel. M. d. V. Ik wensch met uw vergun ning de aandacht van de leden van den Raad te vestigen op een feit, dat mij dezer dagen ter oore kwam en in verband staat met onze waterleiding. In een leading-artikel van het Handelsblad in de avond-editie van Dinsdag 1.1. 10 Februari vind ik het volgende: «Leiden is een treurig voorbeeld van verzouting van een waterleiding. Weet men, dat men te Leiden na eenige, bijv. een twaalftal uren pompen, het water zout ziet worden? Dat men dan ophoudt met pompeneen tijd lang weer het zoete water laat toevloeien en dan weer zoet water kan pompen, dat, lichter zijnde, op het zwaardere zoute water drijft? Onze naaste buur is dus geen schitterend voorbeeld voor het succes van water halen diep uit den grond in het duin." Dat dit feit waar is, al heeft het niet de volle beteekenis, die er in dit artikel aan gegeven wordt, heb ik ook van andere zijde en uit zeer goede bron gehoord. Ik meen dat het ook niet onbekend is aan de directie van de waterleiding. En nu zou ik willen vragen of Burg. en Weth., de Commissaris of de Directie wisten, dat deze feiten zoo zijnvoordat de voor stellen om nieuwe boringen te doen en nieuwe putten te slaan den Raad bereikten. En wanneer dat feit toen reeds bekend was, is het dan ook te verklaren, waarom daarvan geen mede deeling is gedaan aan den Raad En zoo neen, wist men dat toen nog niet en is men eerst later tot die ontdekking gekomen, kan dan die wetenschap ook eenige verandering brengen in de voorgestelde plannen? Het is eene zaak, die niet op een enkelen dag aankomt, dus wanneer Burg. en Weth. het beter achten de vragen nu niet te beantwoorden, kan ik mij daar volkomen mede ver eenigen. Maar ik vond de zaak te belangrijk om haar eenvoudig te laten passeeren. Het is heel goed mogelijk, dat het feit van weinig beteekenis is; het kan zijn, dat men den waterstand in die putten na '12 uren pompen zoodanig verlaagd heeft, dat toevloeiing van zout water dan niet als zoo erg behoeft gerekend te worden. Maar het zou ook kunnen zijn, dat de toevloeiing tamelijk groot is en reeds bij weinig verlaging van den waterspiegel intreedt en in dat geval acht ik den toestand zeer ernstig. Daarom meende ik deze zaak ter sprake te moeten brengen. De Voorzitter. Zooals u zeer juist hebt opgemerkt zijn dit vragen, die moeilijk voor onmiddellijke beantwoording in open bare vergadering vatbaar zijn, en wij maken daarom gaarne gebruik van uw wenk om de beantwoording tot een volgende vergadering uit te stellen. De heer Bosch. M. d. V. Voor een deel kan ik de vragen beantwoorden, hoewel niet met juiste cijfers. Wat de heer van Dissel opmerkt is bekend en voor ons allen te lezen ge weest in in de stukken der L. D. W. M. Het is een feit, dat na eenige uren achtereen pompen het chloorgehalte van het water iets toeneemt. Daarom heeft de duinwatermaatschappij met de 6 proefputten steeds om beurten enkele uren gepompt eu ze dan laten rusten, en het voornemen bestaat om dit met de putten, die nog zullen worden aangelegd, ook te doen. Zonder de juiste cijfers te weten kan ik hier echter bijvoegen, dat het chloorgehalte van het water ongeveer a bedraagt van hetgeen het mag bedragen volgens deskundigen zonder de gezondheid te schaden. Om dit niet te verhoogen wordt tel kens als er eenige uren gepompt is en de waterstand in die putten 60 a 70 cM. is gedaald, eenige uren rust gegeven en andere pompen gebruikt. Dit is hekend, ten minste ik wist het uit de stukken. De Voorzitter. Wat u mededeelt was den leden van den Raad in hoofdzaak bekend. Ik meen echter uit de vragen van den heer van Dissel te hebben begrepen, dat hij op zijn gewichtige vragen een definitief antwoord wenscht met be paalde cijfers en gegevens. Daarom meen ik dat dit antwoord beter in een volgende vergadering of door middel van een gedrukt stuk kan worden gegeven. Daar niemand meer het woord verlangt, sluit de Voorzit ter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 11