9 hoogirigen niet worden toegekend, alvorens omtrent die geschiktheid en bekwaamheid het advies zal zijn ingewonnen van de daarbij betrokken ambtenaren van het Rijks-school toezicht." De minister wenscht omtrent eene eventueele aanvulling van de verordeningen in dien zin alsnog ons gevoelen te vernemen. Aangezien deze verordeningen de verschillende onderwijs inrichtingen in onze gemeente raken, hebben wij te dier zake achtereenvolgens het advies ingewonnen van Curatoren van het Gymnasiumde Commissie van Toezicht op liet Middel baar Onderwijs, de Plaatselijke Schoolcommissie en den Direc teur der Kweekschool. En nu blijkt uit de door deze uitge brachte rapporten, dat bij de drie eerstgenoemde colleges tegen inwilliging van den wensch van den minister geen bezwaar bestaat, maar dat de Directeur der Kweekschool wèl met de eerstgenoemde aanvulling kan medegaan, maar bezwaar heeft tegen het hooren van de betrokken leden van het Rijksschool- toezicht. Zijns inziens zullen de hoofden der verschillende on derwijsinrichtingen en de commissiën van Plaatselijk School toezicht omtrent de geschiktheid en bekwaamheid der betrokken leeraren moeten worden gehoord, daar deze beter in staat zullen zijn hierover een oordeel uit te spreken. Zonder nu dit laatste te willen betwisten, komt het ons toch met de genoemde colleges voor, dat geheel aan den wensch van den minister behoort te worden voldaan. Immers het is duidelijk dat de minister wenscht, dat juist de leden van het iïyfcsschooltoezicht zullen worden geraadpleegd in verband met de door het Rijk ten behoeve der verschillende onderwijsin richtingen verleende subsidie. En wij kunnen niet inzien, dat voldoening aan den wensch van den minister tot moeielijk- heden zou kunnen aanleiding geven. Immers het spreekt van zelf, dat desniettemin de plaatselijke colleges zullen worden gehoord en dat hun oordeel bij uwe beslissing het meeste ge wicht zal in de schaal leggen. Het gevolg zal alleen zijn, dat Uwe Vergadering nog meer licht en van andere zijde ontvangt, dan anders het geval zal zijn. Intusschen komt het ons wenschelijk voor dat niet zal worden gesproken van «geschiktheid en bekwaamheidmaar evenals in de verordeningen, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan H.B. S. en Gymnasium, geschied is, van «geschiktheid en plichtsbetrachting"welke toevoeging even eens op verlangen van den minister werd opgenomen. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging: 1°. aan art. 3 der Verordening van den 2den October 1902, regelende het onderwijs in het teekenen aan de middelbare scholen, de kweekschool en de openbare lagere scholen te Leiden, alsnog toe te voegen een Be alinea luidende als volgt: «De in dit artikel genoemde periodieke verhoogingen worden alleen toegekend bij gebleken geschiktheid en behoorlijke plichts betrachting en niet dan nadat Burg. en VVeth. te dier zake de betrokken ambtenaren van het Rijksschooltoezicht hebben gehoord, wier advies door hen aan den Gemeenteraad wordt overgelegd. 2°. aan art. 3 der Verordening aan den 2den October 1902, «regelende het onderwijs in de gymnastiek aan het gymnasium, de middelbare scholende kweekschool en de openbare lagere scholen te Leiden." alsnog toe te voegen een 3e alinea van den volgenden inhoud: «De in dit en in het vorige artikel genoemde periodieke verhoogingen wordenen verder gelijk de sub 1°. voorge stelde aanvulling is geformuleerd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's-Gravenhage, 17 November 1902. Het heeft mijne aandacht getrokken, dat in de bij Uw in margine vermeld schrijven, mij, met verzoek om goedkeuring, toegezonden verordeningen regelende het gymnastiek- en het teekenonderwijs bij de scholen Uwer gemeente niet de bepa ling is opgenomen, dat de periodieke verhoogingen van jaar wedde alleen worden verleend bij gebleken geschiktheid en bekwaamheid van den leeraar of de leerares, die voor de verhooging in aanmerking zoude komen. Het verdient wellicht overweging de verordeningen alsnog met deze bepaling aan te vullen en tevens vast te stellen dat alvorens de verhooging van jaarwedde worde toegekend, omtrent de geschiktheid en bekwaamheid van den leeraar of de leerares bericht zal worden ingewonnen van de daarbij betrokken ambtenaren van het Rijksschooltoezicht. Ik heb de eer IJ te verzoeken mij omtrent het vorenstaande Uw gevoelen mede te deelen. De Minister van Binnenlandsche Zaken Kuiper. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 34. Leiden, 31 Januari 1903. In overleg met den Arrondissements-schoolopziener, na inge wonnen bericht van het Hoofd der school, hebben wij de eer U biernevens een 9-tal voordrachten aan te bieden voor de benoeming van het onderwijzend personeel ten behoeve van de nieuwe school aan de Paul-Krügerstraat. A. Plaatsvervangend Hoofd: 1°. I. Korswagen. 2°. J. Verwey de Winter. 3°. A. B. van der Voorden. B. Ondervnjzers met verplichte Hoofdacte. a. 1°. A. Meerburg. 2°. W. F. Maartense. 3°. H. Jousma. b. 1°. W. F. Maartense. 2°. H. Jousma. 3°. C. W. Paap. c. 1°. H. Jousma. 2°. C. W. Paap. 3°. P. Segaar. d. I». G. W. Paap. 2°. P. Segaar. 3°. Mej. C. A. de Hondt. e. 1°. P. Segaar. 2°. Mej C. A. de Hondt. 3°. Mej. A. M. Hoek. C. Onderwijzers. a. 1°. Mej. M. C. van Campen. 2°. M. S. den Blaauwen. 3°. H. W. Hamersma. b. 1°. Mej. M. S. den Blaauwen. 2°. H. W. Hamersma. 3°. C. M. van der Heyden. c. 1°. Mej. H. W. Hamersma 2°. C. M. van der Heyden. 3°. M. de Jong. Aangezien, evenals dit destijds bij de opening der school 3e klasse n°. 5 het geval is geweest, de drie hoogste klassen der nieuwe school voorloopig onbezet zullen blijven, meenen wij thans in afwijking van het bepaalde bij art. 7 der veror dening van den 5en Juni 1902 (Gem.Bl. n°. 10) met eene voor dracht voor 3 in plaats van voor 6 onderwijzers zonder ver plichte hoofdacte te kunnen volstaan. De leerlingen der drie hoogste klassen zullen toch het onderwijs blijven volgen op de scholen, waar zij zich thans bevinden, zoodat eerst 3 jaren na de opening der nieuwe school deze een volledigen cursus zal vormen. Onder mededeeling, dat het advies van den Arrondissements schoolopziener en het bericht van het Hoofd der school in de Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij U thans tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 35. Leiden, 31 Januari 1903. Ingevolge het bepaalde bij art. 7 der den 18en September 1902 vastgestelde verordening regelende o. a. de benoeming van het aan het openbaar slachthuis verbonden personeel, opgenomen in Gem. Blad n°. 13, worden de stokers, werk lieden en bedienden aangesteld door den Directeur met inacht neming eener door ons college te dier zake vastgestelde regeling. Bij de behandeling dier verordening in den Raad werd door Uwe Vergadering tevens de wensch uitgesproken, dat de hier bedoelde regeling van dien aard zou zijn, dat ook de commissie voor het openbaar slachthuis haren invloed bij de benoeming zou kunnen doen geldenterwijl door den Voorzitter de toezegging werd gedaandat Burg. en Weth. bij het ontwerpen dier regeling met dezen wensch zouden rekening houden. Thans is gebleken, dat een dergelijke regeling practisch niet wel uitvoerbaar is. Immers of wel men komt daarmede in strijd met de verordening, die het benoemingsrecht uit drukkelijk, zij het dan met inachtneming van een door ons vastgestelde regeling, aan den Directeur toekentof wel men maakt de commissie voor het slachthuis in zekeren zin tot een adviseerend college van den Directeur, bij welks adviezen deze zich niet noodwendig zal hebben neer te leggen. Een door ons college ontworpen regeling waarbij getracht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1903 | | pagina 3