DONDERDAG 8
JANUARI 1903.
3
toch wel overtredingen plaats hebben, maar een wet, die
niet overtreden wordt, kan niet worden gemaakt.
Wij hebben over dergelijke gevallen gesproken met den
Directeur van het Slachthuis. Deze zeide, dat hij wel weet,
dat slagers van buiten, die niet meer hier mogen komen
met een wagen met ongeadresseerd vleesch, hun knecht
zenden met een wagentje vol pakjes beneden de 5 K. G. aan
verschillende adressen, deze zoo bij onderscheiden klanten
laat bezorgen en zoodoende aan de controle ontsnapt. Volgens
art. 8a van deze verordening mag dat nu niet meer. Nu mag
het niet worden te huis bezorgd door vleeschverkoopers of
hun bedienden of door personen, die van vleesch verkoopers
middellijk of onmiddellijk den last daartoe ontvangen hebben.
Nu kan nog wel een ingezetene 100 K.G. laten komen en
dat verdeelen onder zijn kennissenmaar hij stelt zich dan
bloot aan bekeuring. Dit is dus een gevaarlijke vriendschaps
dienst en ik zou iedereen aanraden zich daarmede niet in
te laten.
De heer Bots. M. de V. Ik merk nog op, dat art. 70 van
het algemeen reglement voor het vervoer op de spoorwegen
zegt, in de 3e alinea, dat elke zending bestelgoed, niet meer
dan 300 K.G. wegende, binnen G uur na aankomst aan het
station moet worden bezorgd. Als nu Donderdags voor Paschen
des avonds laat een partij vleesch aankomt, moet dat dus op
Goede Vrijdag worden bezorgd. En volgens de verordening is
invoer op Goeden Vrijdag verboden.
De heer Drucker. M. de V. Ik durf niet onmiddellijk,
zonder het aangehaalde artikel vóór mij te hebben, bepaald
uitspraak doen in deze juridische quaestie. Maar ik betwijfel,
.of het voorgelezene in de Spoorwegwet staat. De gemeente
is in ieder geval bevoegd in het belang van de openbare
gezondheid bepalingen te maken, en wanneer de openbare
gezondheid vordert, dat het vervoer wordt onderworpen aan
zekere voorschriften, is de gemeente m. i. bevoegd, die voor
schriften te geven. Volgens art. 135 der Gemeentewet is haar
dit uitdrukkelijk veroorloofd. Bij inzage van den tekst blijkt
mij nu, dat het door den heer Bots aangehaalde art. staat in
een bij Koninklijk Besluit vastgesteld reglement op het spoor
wegvervoer. Intusschen, ik houd het er stellig voor, dat de
gemeente krachtens hare wettelijke bevoegdheid bepalingen
mag maken als die waarmede wij thans bezig zijn.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. de V. Het komt mij
voor, dat de heer Fockema Andreae juist door zijne waar
schuwing in het laatste gedeelte van zijn betoog terecht heeft
opgemerkt en erkend dat niet een vleeschverkooper, maar
een particulier in de gelegenheid is vleesch bij grootere hoe
veelheden in te voeren dan bij postpakket of 5 K.G. Men kan
echter de particulieren wel waarschuwen, doch volgens welk
art. van de verordening zou men hen bij overtreding kunnen
achterhalen. Als men niet voorschrijft dat ieder ingezetene,
die vleesch invoert, verplicht is dat te laten keuren, zal dat
niet kunnen geschieden. Om overtreding te constateeren, zou
men de woningen moeten binnengaan. Wat kan een parti
culier beletten een koffer met 50 K.G. vleesch onder bestel
goed te laten komen en dat te verdeelen; ook deze invoer is
niet te controleeren, daar de dienstboden of bedienden van
een particulier niet te rangschikken vallen onder art. 8.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wensch bij deze
algemeene beschouwingen over art. 8 ook nog iets te zeggen.
Ik geloof, dat de heer vari Hoeken geen gelijk heeft. Wanneer
een particulier 5 K.G. vleesch invoert per postpakket, dan
blijft dat in zijn huis en kan men dat niet controleeren tenzij
men aan ieder, die met de opsporing van overtredingen is
heiast, het recht zou willen geven tot het binnentreden van
alle woningen om deze overtreding te constateeren. Maar
wanneer iemand 100 K.G. laat komen voor zich en zijn vrienden,
dan moet er 95 K.G. over de straat worden vervoerd en zoodra
men maar tweemaal 5 K.G. snapt, valt de besteller onder de
bepaling, dat niemand meer dan 5 K.G. mag invoeren.
De Voorzitter. Ik wensch er nog bij te voegen, dat onder
vleeschverkooper wordt verstaan, ieder die houder is van
eene bewaarplaats van vleesch, dus wanneer iemand 100 K.G.
vleesch krijgt, dan is hij dat.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over 1, art. 1, luidende:
»Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan
onder vee: runderen, paarden, ezels, muilezels, muildieren,
schapen, varkens, bokken en geiten;
onder vleeschdood vee en alle deelen daarvan, daaronder
begrepen ongeboren vruchten, met uitzondering van boistels,
hoornen, klauwen, geheel van spieren ontdane beenderen en
huiden, voor zoover deze laatste niet afkomstig zijn van varkens;
onder versch vleeschvleesch, dat noch op een of andere
wijze toebereid, noch op een of andere wijze, uitgezonderd
door afkoeling, verduurzaamd is:
onder toebereid vleesch; vleesch, dat toebereid of verduur
zaamd is, onverschillig op welke wijze, behalve door afkoeling;
onder vleeschverkooper: ieder, die van den handel in of
den verkoop van vleesch, geheel of gedeeltelijk, middellijk of
onmiddellijk, zijn beroep maakt; bovendien ieder, die houder
is van een vleeschbewaarplaats, van welken aard ook."
De heer Bots. M. de V. Ik zoude in de 3<te alinea ook uit
gezonderd willen zien varkenshuiden. Dat is toch een afzon
derlijk handelsartikel. Zij worden, ook wel in deze gemeente,
bereid tot leder voor zeeften of tot zadelleder.
De heer van Hamel. De huid van een varken wordt op
gelijke lijn gesteld met vleesch. Huiden zijn uitgezonderd,
behalve de huid van een varken.
De Voorzitter. Deze bepaling heeft tot nog toe geen aan
leiding gegeven tot moeilijkheden. Er zullen in de praktijk
misschien wel bepalingen aanleiding tot moeilijkheden geven
en dan zal tot wijziging moeten worden besloten. Bij de samen
stelling van deze verordening zijn op ruime schaal de ver
ordeningen en ervaringen geraadpleegd van andere steden
waar reeds jaren lang slachthuizen bestaan. Ik zou daarom in
overweging willen geven af te wachten of dit art. speciaal
in Leiden aanleiding tot moeilijkheden zal geven.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 1 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 2, luidende:
»Het is verboden in de gemeente in te voeren vee, hetwelk
ziekteverschijnselen vertoont, tenzij de vervoerder bewijst, dat
het niet de bedoeling is het te slachten of te doen slachten,
noch om het ter markt te brengen of te doen brengen, noch
om het middellijk of onmiddellijk aan vleeschverkoopers te
verkoopen.
De hëer Kerst ens M. d, V. Uit het ingekomen adres is
gebleken, dat dit artikel juist voor diegenen, voor wie duide
lijkheid in deze Verordening een eerste eisch is, niet duidelijk
is. Dit betreft namelijk de woorden »ter markt te brengen
of te doen brengen". De Commissie voor de Strafverorde
ningen zegt, dat de beteekenis daarvan is »te markten of te
doen markten." Maar zou het dan niet beter zijn dit ook in
de Verordening op te nemen en te lezen: »te markten of te
doen markten?"
De heer Fockema Andreae. Ik ben niet voor deze veran
dering, omdat ik vrees dat zij tot exceptie-makerij aanleiding
zal geven. Het is geconstateerd, dat het niet de bedoeling is
te verbieden, dat iemand met een koe langs de markt loopt
om deze ergens te brengen, maar .dat men wil verbieden het
markten. Maar nu moet men ook voorkomen, dat zoo iemand
met de koe blijft staan en dan zegt: Maar ik markt er niet
mede." Deze exceptie zou hij kunnen opwerpen als hij maar
niet stond te handjeplakken. Als dit artikel wordt aangenomen
zooals het er nu staatis de bedoeling te verbieden het
markten en niet het brengen over de straat die veemarkt heet.
Dit is nu in de stukken voldoende geconstateerd.
De heer Eerstens. Met deze verklaring neem ik genoegen.
De heer Bots. Ik heb bezwaar tegen de woorden»tenzij
de vervoerder bewijst dat het niet de bedoeling is." Ik zou
die willen vervangen door: »met het oogmerk om". Men
eischt nu een negatief bewijs en ik meen dat dit noch in onze
rijkswetgeving noch in onze gemeenteverordeningen gebrui
kelijk is.
De heer Fockema Andrea-;. Ik geloof niet, dat deze veran
dering goed zou zijn Zij zou weer het maken van excepties
vergemakkelijken. De vervoerder heeft, om aan te toonen,
dat hij het beest niet naar de markt brengt, maar te doen
blijken, b. v. dat hij er mee gaat naar den veearts. Het aan
wezig zijn van het oogmerk daarentegen zou moeilijk te be
wijzen zijn.
Nagenoeg elk negatief bewijs is ook een positief. Dat hij het
niet naar de markt brengt, bewijst de vervoerder door te
bewijzen, dat hij er wel ergens anders mee naar toe gaat.
De beraadslaging wordt gesloten.
Ait. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 3, waarvan het 2e, 3e en 4e lid
gewijzigd, en aldus luidende:
»Vee, ingevoerd in strijd met artikel 3, en vee, ter markt
gebracht of aanwezig in strijd met artikel 42 der verordening
op de markten van den 26sten Mei 1898 (Gemeenteblad n°. 10)
zal naar het Openhaar Slachthuis worden vervoerd en aldaar
op kosten van den eigenaar, houder of hoeder onderzocht
worden.
Blijkt het dier aan geenerlei ziekte te lijden, dan wordt
het betaalde geld teruggegeven en kan het vee door den
eigenaar, houder of hoeder onmiddellijk medegenomen worden.