DINSDAG 23 DECEMBER 4902. 185 van Hoeken zegt: Burg. en Weth. hebben geen kans gezien deze zaak te regelen. Volkomen juist. Het is verbazend ge makkelijk, en het papier is geduldig, om hier te decreteeren, dat niemand ook maar een pond vleesch ongekeurd ontvangen mag. Maar ik zou willen vragen, of de voorsteller der motie nu werkelijk denkt, dat iedereen zich daaraan zou storen? Wanneer wij een algemeen verbod voorschrijven, dan moeten wij toch öf wel de overtuiging hebben, dat het verbod zal worden nageleefd; öf wel, wij moeten overtuigd zijn, de mid delen te weten en te hebben om het overtreden van ons verbod te achterhalen Mij dunkt, alleen in die twee gevallen zijn wij moreel bevoegd een dergelijk verbod uit te vaardigen. Ik zou daarom wel willen zien, dat de heer van Hoeken ons het middel aan de hand deed om te controleeren den invoer van dergelijke kleine hoeveelheden vleesch door particulieren. Wanneer iemand een knakworstje cadeau krijgt en hij moet daarmee gaan naar het abattoir, om het te laten keuren, dan geloof ik, dat we nog wel 10 maal meer adjuncten en agenten konden aanstellen en dat dan nog in 99 van de 400 gevallen absoluut niet de overtreding zou zijn te controleeren. Daarom, en vooral na de laatste beraadslaging over de Rijksbegrooting in de Tweede Kamer, en de redevoering, toen door Dr. Kuyper gehouden, heeft het mij werkelijk verwonderd, dat dit voor stel afkomstig is van den heer van Hoeken. Ik geloof, dat hier een geval aanwezig is, dat een wettelijke bepaling zal worden ingevoerd, waarvan we weten, zelfs vrij zeker weten, dat zij niet te handhaven is. En in de Kamerzitting van 6 Dec. j.l. heeft Dr. Kuyper uitdrukkelijk gezegd en hij vroeg dat aan een van de afgevaardigden: »weet hij niet, dat de anti-revolutionaire partij als een van haar hoofdbeginselen op den voorgrond heeft gesteld: handhaving van het gezag van de wet?" Dr. Kuyper wees daar op, omdat hij juist op grond van dat beginsel van anti-revolutionair staatsrecht en op grond van die opvatting van het wettelijk gezag had voor gesteld de wijziging van de Gemeentewet en van de Arbeids wet (de zoogenaamde Speetwet) omdat deze toch reeds 40 jaren lang ontdoken was. Op dien grond werd wijziging beter geacht, hoezeer de minister zelf ook was tegen toelating van nachtarbeid door vrouwen. Dr. Kuyper vroeg daarom: »Spreekt nu niet in al die maat regelen (wijziging Gemeentewet en Speetwet) wel degelijk een beginsel, namelijk, dat een Christelijke Regeering in de eerste plaats geroepen is, om het beginsel van gezagmeer dan een ander bewind, op den voorgrond te schuiven?" (Handelingen Tweede Kamer, 6 Dec. 4902, blz. 407). Nu geloof ik, dat wij hier een gelijksoortig geval hebben, n.l. dat we in de verordening een verbod gaan voorschrijven, waarvan ieder overtuigd is, dat de overtreding absoluut niet is te controleeren, en dus tenslotte zeker 90 van de 100 inwoners zich daaraan niet zullen storen, m. a. w. dat wij, als overheid, een bepaling gaan decreteeren, terwijl wij te voren weten, dat wij »het gezag niet kunnen handhaven." Ik geloof inderdaad dat wij dit niet mogen doen. De Voorzitter. Ik zou den heer van Hoeken willen vragen, wat zijne bedoeling is: in afwachting dat Burg. en Weth. eventueel zullen trachten de gewenschte bepalingen te maken het debat over de verordening, dus de behandeling van dit punt, te schorsen, of wenscht hij daarmede toch voort te gaan Ik kan mij niet voorstellendat het laatste uwe bedoeling is. De heer A J. van Hoeken J.Jzn. Alvorens daarop antwoord te geven, mijnheer de Voorzitter, zal ik trachten den heer Aalberse van antwoord te dienen. De heer Aalberse heeft spijt gevoeld over den vorm, waarin ik deze zaak onder de aandacht van de leden van den Raad heb gebracht, omdat hij meent, dat het recht van amende ment van den Raad daardoor eenigszins wordt prijs gegeven. Dat ik tot het voorstellen van deze motie ben gekomen, vindt zijne oorzaak hierin, omdat ik meen, wanneer hier in beginsel wordt uitgemaakt, dat men in Leiden geen vleesch mag in voeren bij welke hoeveelheid ook zonder het te laten keuren, dat dan de concept-verordening in verschillende arti kelen wijziging moet ondergaan. Het is een algemeen beginsel, dat ik in de verordening tracht in te lasschen en ik meen, dat een motie daarvoor de eenvoudigste en gemakkelijkste weg is, en geef daarmede m. i. nog niets prijs van mijn recht van amendement. De heer Aalberse is van meening dat er geen middel be slaat om aan mijn bezwaar te gemoet te komen. Door zijn bewering dat ik zeer goed een amendement had kunnen ont werpen, dat een passe-partout had kunnen zijn voor alle arti kelen, geeft hij toch den schijn dat hij er wel over gedacht heeft op welke wijze een amendement in deze verordening een plaats had kunnen vinden. Dan zegt hij, dat ik mij in de derde alinea te sterk heb uitgedrukt. Deze motie staat in het nauwste verband met het onderwerp, dat wij behandelenwij zijn toch niet bezig den invoer van hazen, konijnen, eenden en ander wild te besprekenhoe nu de heer Aalberse op een dergelijke gedachte komt, begrijp ik niet. Ik vraag, mij een middel aan de hand te doen, waardoor hetgeen ik wensch, is toe te passen. Ik heb twee middelen genoemd1°. het op leggen van den plicht aan alle ingezetenen om vleesch, dat zij van buiten invoeren of doen invoeren, ter keuring aan te bieden; 2°. den invoer alleen toe te laten bij geheele of halve dieren. Het is de dwaasheid gekroond, om dit toe te passen op een knakworstje, dat de een of ander cadeau krijgt. Maar men zou op dien grond bij wijze van cadeaux wel tientallen kilo's kunnen ontvangen. Daarom acht ik het gewenscht, dat de ingezetenen het vleesch, dat zij van buiten ontvangen, ter keuring moeten aanbieden. De heer Aalberse. M. d. V. Ik heb de strekking van de motie zoo ruim opgevat, omdat daarin de woorden voorkomen zonder uitzondering. Ik hoor met genoegen, dat de bedoeling van den voorsteller niet zoo ver gaat. In de considerans staat ook nog dat de vleeschkeuring tot volmaaktheid moet worden gebracht, en dit is niet bereikt als nog geheele cate- goriën van vleesch er buiten blijven. Vandaar mijn opmerking. Ik heb verder verklaard niet te weten, hoe overtreding van de door den heer van Hoeken gewenschte bepalingen ooit zou zijn te controleeren, en in antwoord daarop heeft hij alleen weer gezegd: wij verbieden het. Maar daaruit volgt niet, M. d. V., dat overtreding van ons verbod te controleeren is. Het verbieden is gemakkelijk, zeker, maar constateering van overtreding van het verbod bijna steeds onmogelijk. Ik heb van den heer van Hoeken ook nog niet gehoord, hoe hij zich voorstelt, dat overtreding wèl kan worden geconstateerd. Want hij zal het toch wel met mij eens zijn, dat het in strijd is met de anti-revolutionaire opvatting van het huisrecht om de politie bevoegdheid te geven op alle uren van den dag de keukens der ingezetenen te inspecteeren En daarom blijf ik bij mijn vraag: hoe moet de controle geschieden En is controle onmogelijk, dan brengt het anti-revolutionair beginsel rn.ee, een dergelijk verbod niet in de verordening te schrijven. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Dat ik de woor den: stzonder uitzonderingheb gebezigd, is geschied, omdat de verordening uitzonderingen toelaat. Wat de heer Aalberse opriierkt ten aanzien van het huisrecht kan waar zijn, maar wanneer de verordening uitdrukkelijk vrijheid geeft, zal het laten komen van vleesch van buiten zich niet bepalen tot enkelen, doch zullen velen daarvan gebruik maken, dat niet zal geschieden, wanneer het feitelijk verboden is. Bovendien, het lekt zoo spoedig uit, als er iets in strijd met de verordening gedaan wordt. De Voorzitter. Wij staan aan den vooravond van de opening van het openbaar slachthuis. Ik zou u dus wel in overweging willen geven den inhoud van uw motie te belichamen in een afzonderlijk voorstel, dat later aan de orde kan worden gesteld en bij aanneming tot wijziging van de verordening kan leiden. Op deze wijze ondervinden wij nu geen belemmering. Van Burg. en Weth. toch is geen verordening te verwachten in den geest als u dat wenscht. Burg. en Weth. sluiten zich aan bij de Commissie voor de strafverordeningen, die mede hierover hare gedachten heeft laten gaan en voorstellen heeft gedaan en wenken gegeven, waaraan gaarne uitvoering in de ontwerp verordening is gegeven Dus wanneer u blijft bij uw denkbeeld dan geef ik u in ernstige bedenking later een apart voorstel aan den Raad te doen, dat dan apart kan worden bekeken; dus deze motie in te trekken, of daarover eenvoudig te laten stemmen. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij met dien gedachtengang van u in het geheel niet vereenigen. Het is mij juist hierom te doen geweest, dat al vorens de verordening in behandeling zal komenbij stem ming zal worden uitgemaakt, of alleen de uitzondering moet worden toegestaan aan particulieren, of dat alle invoer in de toepassing der verordening zal worden betrokken. De heer Pera. Eene enkele opmerking, mijnheer de Voor zitter, naar aanleiding van het betoog van den heer Aalberse, die zich vooral sterk bewoog op het punt, dat opneming van dit verbod in de verordening zou wezen in strijd met het anti revolutionair beginsel. Ik kan dat niet toegevenen wel daarom niet, omdat de vergelijking, die hij maakt, niet opgaat. Hij vergelijkt datgene, wat op het oogenblik met de motie wordt voorgesteld, met het vooigevallene bij de speetwet; maar dat laat zich niet met elkander vergelijken. Bij de speetwet was de toepassing van de wet niet mogelijk ter wille van het werk; men zag de overtreding, doch kon haar niet straffen; daar is de toepassing der arbeidswet afgestuit op de eischen van het werk, maar hier zou de toepassing afstuiten op de onmoge lijkheid van de controle in haren geheelen omvang. Dat is geheel iets anders. Daartegenover zou ik dan ook willen vragen;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 5