DINSDAG 23 DECEMBER 1902. 183 gegeven tot het dempen van de sloot aan de zuidoost- en de noordoostzijde (rechts van en achter Posthof). Midden in het stuk sloot, dat hij vraagt te mogen dempen, ligt een dam. Nu blijven er na de reeds toegestane demping over twee stukken; een, dat in verbinding staat met de Poel wetering en een klein doodloopend poeltje, dat uit hygiënisch oogpunt niet anders dan nadeelig kan zijn. Met welk recht zal men nu den heer van Waveren, die vergunning vraagt tot het dempen van het stukje, dat met geen enkele sloot in verbin ding staat, opleggen een riool te maken, waarmede hij niets kan doen. Hij verstopt geen sloot, want hij stuit tegen een dijk. Mij dunkt, dat de toestand geheel anders is dan in ge vallen, waarin men pleegt uit te gaan van het beginsel, dat de heer Korevaar heeft ontwikkeld. De heer Aalberse. M.d. V. Aan hetgeen de heer Korevaar gezegd heeft, wensch ik een enkele opmerking toe te voegen. Vooreerst, dat het mij zou spijten, wanneer wij zouden gaan afwijken van hetgeen ik geloof te kunnen noemen de sociale opvatting van het slootendempen, n.l. dat maar niet iedereen dempt het stuk sloot voor zijn eigen terrein, maar dat men ook rekening houdt met de voor- en nadeelen van degenen die terrein daarnaast in eigendom hebben. Dan een ander bezwaar. Men behoeft, geloof ik, geen profeet te zijnom te onderstellendat de weelderige lan douwen die daar liggenbinnen niet te langen tijd met het meer prozaische woord bouwgrond zullen worden benaamd. Wanneer nu het voorstel van den heer van Dissel aange nomen zou worden, zouden wij ten slotte krijgen den vol genden toestand. De sloot is gedempt. Nu gaan de menschen daarnaast bouwen; wij leggen hurt de verplichting op een riool te leggen in die sloot en dat kan niet uitmonden. Daarom, zegt de heer van Dissel, zou ik het zóó wenschen geregeld te ziendat als anderen later vragen een verder gedeelte van de sloot te mogen dempen, de gemeente in het gedempte gedeelte van den heer van Waveren een riool kan leggen. Op kosten van de gemeente? Ik wijs er echter op, dat dit denkbeeld misschien heel mooi is voor het tegen woordige, maar wie waarborgt ons, dat Posthof ten eeuwigen dage zulk een mooi Sonnekurort blijven zal? Als later op dat perceel ook huizen zullen gebouwd worden, moet dan aan die menschen aansluiting aan het gemeente-riool ge weigerd worden, op grond dat de vorige eigenaar, in tegen stelling met de burennooit iets in de kosten bijgedragen heeft? Ik geloof, dat deze redeneering ons ervan moet af houden, van den ouden beproefden weg af te wijken. Het kan best waar zijn dat op dit oogenblik Posthof geen riool noodig heeft. Maar als andere gronden daar bebouwd zijn, kan dat over eenige jaren wèl noodig wezen. De heer Fockëma Andrew. M. d. V. Ik wensch te wijzen op een fout, die volgens mijne meening in het betoog van den heer Aalberse voorkomt. Deze toch heeft gesproken van een stukje sloot. Ja, zoo zou het gaan als het een stukje was van een doorloopende sloot. Maar het is een sloot, die niet in verbinding staat met een andere. Het tweede gemaakte bezwaar is van even weinig beteekenis. Als later voor huizenbouw op het terrein van Posthof noodig zou zijn aansluiting aan een riool, dat door anderen gemaakt was, dan zou men aan de vergunning om aan dat riool aan te sluiten kunnen verbinden de verplichting aan de aanleggers van dat riool een gedeelte van de aanlegkosten te restitueeren. Maar bovendien, ik kan mij moeilijk voorstellen hoe voor de perceelen, die daar zouden kunnen worden gebouwd, ooit aansluiting aan het riool noodzakelijk zou wezen, want zij zullen altijd kunnen uitloozen op de Poel wetering. En laat ik tenslotte ook dit nog zeggen. Wat zal het gevolg wezen wij kunnen dat op onze vingers wel natellen wanneer het voor stel van den heer van Dissel wordt verworpen en aangenomen wordt het voorstel van Burg. en Weth. zooals het daar ligt? Dan zal de heer van Waveren niet dempen. En, wanneer dan verderop daar gebouwd wordt, met welk recht zullen wij dan van Waveren verplichten te betalen de kosten van een riool, dat hij niet noodig heeft. Mij dunkt, wij moeten vasthouden hieraan, dat, indien uitgaven worden gedaan in het particulier belang, deze ook worden gedragen door de particulierenmaar worden uitgaven gedaan in het algemeen belang, dan moeten deze worden gedragen door de gemeenschap. Maar dat uitgaven, noodzakelijk doordat anderen zullen gaan bouwen op dien anderen grond, niet zullen worden gedragen door dezen, in wier belang de uitgaven zijn gedaan, en ook niet door de gemeenschap op grond hiervan, dat zij niet zijn in het algemeen belang, maar wel zullen moeten worden gedragen door een anderen particulier die geen belanghebbende is, dat is toch, dunkt mij, altijd een slecht beginsel. De heer Korevaar. Mij dunkt dat de heer Fockema Andrese altijd over het hoofd ziet, dat ons wordt gevraagd om te mogen dempen en dat wij den heer van Waveren nergens toe ver plichten. Ik weet wel, dat het hygiënisch gemeentebelang eenigszins daarbij betrokken is, maar dat is toch ook heel weinig, want men weet, dat door slootdemping eigenlijk het kwaad slechts wordt verplaatst en volstrekt niet ver minderd. Dan meen ik nog te moeten wijzen op een klein verschil tusschen het Dag. Bestuur en den heer Fockema Andrese. De heer Fockema Andreae meent dat de omstandigheid, dat de toekomstige bouwgrond tusschen het Posthof en den spoorweg ligt in een polder, terwijl het Posthof ligt boven den boezem waterstandzoude maken dat voor het leggen van een riool in den grond van den heer van Waveren ten be hoeve van den daarnevens liggenden bouwgrond geen reden zoude zijn. Maar men moet dit niet vergeten. Waarom maken wij een riool? Niet voor den tegenwoordigen toestand maar omdat wij overtuigd zijn, dat wanneer de grond tusschen het Posthof en den spoorweg geheel of gedeeltelijk bebouwd wordt, de gedempte polderslooten moeten worden opgehoogd tot de hoogte van den straatweg en het terrein van den heer van Waveren. Daarom moet het riool gelegd worden op eene zoodanige hoogte, dat alle faecaliën kunnen afwateren in het boezemwater. Maar dan vervalt de vraag of een gedeelte nu polder is of niet. Dat zou wel het geval zijn wanneer wij eenvoudig de faecaliën de wet der zwaartekracht konden laten volgen en naar het laagste punt konden laten afloopen. Maar daartegen bestaan twee bezwaren. In de eerste plaats is door mij geïnformeerd dat het polderbestuur beslist zulks zal beletten, en in de tweede plaats ondervinden wij in een ander deel van de Gemeente reeds nu daarvan de na- deelige gevolgen. Indertijd toen de annexatie nog niet had plaats gehad, werden daar ook faecaliën in den polder ge loosd, hetgeen dan oogluikend werd toegelatenook al omdat men de ernstige gevolgen daarvan niet inzag. Dientengevolge staan wij daar voor een onhoudbaren toestand waarvoor tot heden nog geene oplossing is gevonden; het polderbestuur protesteert en wij weten geen middel om den polder te ont lasten. Dien toestand zouden we ook hier krijgenwanneer loozing in den polder plaats heeft. Dus wanneer een riool wordt gelegd, moet het liggen op de hoogte van het boezemwater en dan doet het er weinig toe of het nu polder is of niet. De heer van Lidth de Jeude. M. d. V. Ik ben vanmorgen op het terrein gaan kijken en begrijp nu het standpunt van den heer Korevaar niet. Op dit oogenblik wordt de sloot van den polder door een dam gescheiden. Het verschil in water stand is groot, het bedraagt wel ongeveer een halve meter. Nu moet het gedeelte van den heer van Waveren gedempt worden en daarin moet een riool gemaakt worden voor het geval dat later het daarnaast gelegen terrein opgehoogd wordt en daarin dan een riool noodig zal zijn. Dat daar later een riool noodig zal zijn, is mogelijk; daarin voorziet ook het amendement van den heer van Dissel. Maar om, nu dit nog niet behoeft den heer van Waveren, die afwatering heeft in de Poelwetering, te dwingen 500 (waarop de kosten zijn geraamd) uit te geven voor iets waarvan hij geen nut heeft, acht ik een irrationeele wijze van handelen. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik sluit mij ge heel aan bij den heer Korevaar, den voorzitter van de com missie van fabricage. Het is door de commissie wel degelijk overwogen, of zij een riool zou voorschrijven, ja of neen. Het is waar, dat de sloot tegen den polderdam stuit, maar de heer van Dissel weet ook zeer goed, dat de Marendijksche polder geen faecaliën daarin wil toelaten. Nu heeft de commissie van fabricage daardoor willen bewer ken, dat als daarnaast zal worden gebouwd, de faecaliën een uitweg kunnen vinden in de Poelwetering. De heer van Wa veren vraagt de sloot te mogen dempen, en nu is hem, gelijk in andere dergelijke gevallen, opgelegd daarin een riool te leggen, opdat al degenen die daarachter komen, op dat riool kunnen aansluiten. Ik voor mij ben niet eens zoo erg op die demping gesteld, daar er m. i. dan zonder riool een modderpoel zal ontstaan, daar het Posthof veel lager ligt dan de weg, en het water, dat nu van den weg in de sloot afloopt, zijn uitweg op het terrein van het Posthof zal moeten zoeken. Ik acht het daarom in het belang van den heer van Waveren, dat daar een riool komt, daar dit tegelijkertijd een afvoer voor de faecaliën en voor het hemelwater kan zijn. De heer van Dissel. M. d. V. Ik wensch mijn amendement nog eenigszins aan te vullen door achter de woorden »leggen en doen leggen" te voegen »en te onderhouden De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer van Dissel wordt in stem ming gebracht en met 16 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: A. Mulder, van Hamel, Kore vaar, Bosch, Witmans, Sijtsma, A. J. van Hoeken J.Jz., P. J. Mulder, van Tol, Timp, Kerstens, J. P. Driessen, Bots, Drucker, Pera en Aalberse.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 3