180
N°. 318. Leiden, 18 December 1002.
In handen onzer Commissie zijn gesteld de, met betrekking
tot de concept-verordening op den invoer enz. van vee en
vleesch en den handel in vleesch, bij Uwe Vergadering inge
komen adressen van
1°. de Leidsche runder- en varkensslagersvereeniging;
2°. de Leidsche varkensslachtersvereeniging;
3°. den Voorzitter en den Secretaris van de vereeniging
Veefonds Leiden",
alsmede de door den heer A. J. Bots voorgestelde amende
menten op sommige artikelen dier concept-verordening.
Voorts hebben wij kennis genomen van de adviezen, welke
omtrent die adressen en amendementen zijn uitgebracht door
den inspecteur der vee- en vleeschkeuring, door wien boven
dien eenige inlichlingen mondeling aan onze Commissie ver
strekt zijn.
Ten aanzien van de wijzigingenwelke bovengenoemde
adressanten en de voorsteller der amendementen in de na te
noemen artikelen der concept-verordening wenschen gebracht
te zien, hebben wij de eer U het navolgende mede te deelen.
Art. i. In verband met het verbod van art. 2, om in de
gemeente in te voeren vee, dat ziekteverschijnselen vertoont,
wenschen de sub 3° genoemde adressanten in art. 1 eene om
schrijving opgenomen van hetgeen onder ziekteverschijnselen
is te verstaan.
Aan dezen wensch zal echter niet voldaan kunnen worden,
omdat het niet mogelijk is die omschrijving te gevenboven
dien zou zij onnoodig zijn, daar elke veehouder geacht kan
worden in staat te zijn ziekteverschijnsolen op te merken en
ook omdat artikel 1 het oog heelt op alle ziekteverschijnselen.
Art. 2. Het door dezelfde adressanten te kennen gegeven
bezwaar tegen de in dit artikel voorkomende woorden «ter
markt te brengen of te doen brengen" achten wij ongegrond.
Deze woorden toch hebben geen andere beteekenis dan om
y>het markten" met het in art. 2 bedoelde vee tegen te gaan.
Is de kooper volgens afspraak verplicht het vee aan den ver-
kooper op de markt terug te geven, omdat aldaar de koop of
de levering mocht hebben plaats gehad, dan wordt hem niet
belet het daar ter plaatse weder in het bezit te stellen van
den kooper, doch het markten met dat vee moet verboden zijn.
Art. 3. Inwilliging van het door de 1° en 3° adressanten
gedaan verzoekom dit artikel aldus te wijzigendat vee
hetwelk bij onderzoek niet ziek blijkt te.zijn, met het be
taalde geld onmiddellijk teruggegeven wordtkomt ons
alleszins rechtmatig voor, zoodat wij U, overeenkomstig het
advies van den Inspecteur der vee- en vleeschkeuring,
voorstellen art. 3 zoodanig te wijzigendat het tweede, derde
en vierde lid zullen luiden als volgt:
«Blijkt het dier aan geenerlei ziekte te lijden, dan wordt
het betaalde geld teruggegeven en kan het vee door den
eigenaar, houder of hoeder onmiddellijk medegenomen worden.
Ingeval het dier aan eenige ziekte blijkt te lijden, wordt het
van een of meer door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen afkeuringsmerken op door hen te bepalen wijze voorzien.
Na afloop van het onderzoek en op Vrijdag na afloop van
de veemarkt kan het vee, in het vorige lid bedoeld, door den
eigenaar, houder of hoeder onder politietoezicht buiten de
gemeente worden gebracht."
Art. 5. Er bestaat o. i. geen reden om te voldoen aan het
verzoek van de runder- en varkensslagersvereeniging om ver
andering te brengen in de voorgestelde bepaling betreffende
den tijd, gedurende welken het verboden zal zijn vleesch in
te voeren.
De bestaande verordening, die dezelfde regeling bevat, blijkt
in dit opzicht! nimmer tot eenig bezwaar aanleiding te hebben
gegeven, leder afzender van vleesch toch kan gemakkelijk
zorgen, de verzending zoo tijdig te doen plaats hebben, dat
het vleesch alhier binnen den bepaalden tijd aankomt. Slechts
bij hooge uitzondering komt het dan ook voor dat vleesch
aan het station moet verblijven, in welk geval het aldaar
evenwel niet bewaard wordt op de wijze als adressante het
voorstelt.
Indien gevolg wordt gegeven aan het verzoek, om als tijd
voor den invoer te bepalen van 7 uur des morgens tot 9 uur
des avonds, zal dit de controle, die bij avond toch reeds
moeilijk is, zeer verzwaren en ook tot uitbreiding van het
personeel noodzaken.
Waar derhalve verlenging van den voor invoer van vleesch
vastgestelden tijd die, naar ons is medegedeeld, nog be
langrijk ruimer is gesteld dan o. a. in Utrecht het geval is
niet noodig is en aan eene verlenging bezwaren verbonden
zijn, geven wij U in overweging in deze regeling geene ver
andering te brengen.
Evenmin zal voldaan kunnen worden aan het verlangen
der runder- en varkensslagersvereeniging, om het vleesch,
hetwelk per postpakket wordt ingevoerd, ook in de verbods
bepalingen te begrijpen. Immers, zelfs al schreef men voor,
dat het per post ingevoerde vleesch aan keuring zou moeten
worden onderworpen, dan zoude zulk een voorschrift toch
geen uitwerking hebben bij de onmogelijkheid voor de amb
tenaren der Posterijen om te weten wat de hun toevertrouwde
pakketten inhouden.
Opdat ook het te water doorgevoerde vleesch van het
bepaalde in het eerste lid van art. 5 zal zijn vrijgesteld,
wordt door den heer Bots in overweging gegeven dit artikel
aan te vullen met de navolgende zinsnede:
»c. Vleeschhetwelk te water de gemeente rechtstreeks
wordt doorgevoerd langs een der vaartengenoemd in artikel
5 litt d der Verordening van 19 April 1900, gewijzigd bij
de verordening van den 14den November 1901en niet
langer dan 4 uur in de gemeente verblijft."
Met het denkbeeld om de vrijstelling ook van toepassing te
doen zijn op vleesch, hetwelk te water wordt doorgevoerd,
kunnen wij ons wel vereenigen.
Intusschen komt het ons voor, dat opneming van de
bepaling, zooals zij door den heer Bots wordt voorgesteld,
geen aanbeveling verdient omdat de vrijstëlling alsdan tot
doorvoer met elke soort vaartuigendus ook o. a. met roei
bootjes, zou zijn uitgestrekt, waardoor controle op de naleving
der verordening onmogelijk gemaakt en overtreding in de
hand gewerkt zou worden.
Naar ons oordeel moet de vrijstelling voor doorvoer te
water beperkt blijven tot de gevallen waarin die doorvoer
plaats heeft met beurtschepen, die rechtstreeks doorvaren,
zoodat wij U voorstellen aan art. 5 toe te voegen:
»c. "Vleeschdat met beurtschepen de gemeente rechtstreeks
wordt doorgevoerd."
Art. 6. Wegens het groote aantaldoor de gansche gemeente
verspreidestandplaatsen en ligplaatsen van loopers en vracht
schepen kan niet te gemoet gekomen worden aan den wensch
van de runder- en varkensslagersvereeniging, om bepaalde
wegen van die verschillende stand- en ligplaatsen af naar
het Slachthuis voor te schrijven daar in dat geval controle
vrijwel onmogelijk zoude zijn.
Naar het ons voorkomt zal het geen bezwaar opleveren
voor de loopers om, wanneer zij vleesch invoereneen anderen
weg te volgen dan dien zij gewoonlijk nemen, en evenmin
voor vrachtschippers om aan een der in art. 6 genoemde
losplaatsen aan te leggen.
Naar aanleiding van het amendement van den heer Bots om
met het oog op het vleeschdat gelost wordt aan het goederen
station aan den tlaagweg in het tiende lid van art. 6
achter de woorden »te volgen weg" in te voegen«sub a of"
stellen wij U voor dit lid, overeenkomstig het advies van
den Inspecteur der vee- en vleeschkeuring, te doen luiden
«Bereikt vleesch de gemeente per Staatsspoor of per Hol-
landsche IJzeren spoor, dan is de te volgen weg: Stationsweg,
Rhijnsburgersingel, Maresingel, Openbaar Slachthuis, of, in
dien aan den Haagweg gelost wordt, die onder a aangegeven."
Door deze redactie wordt o. i. de bedoeling van het amen
dement duidelijker uitgedrukt.
Ook kunnen wij ons zeer goed vereenigen met het amen
dement-Bots om tusschen het 14e en 15e lid te voegen:
«Bij stremming van het verkeer op een der in dit artikel
genoemde wegen wrordt door Burgemeester en Wethouders
een andere weg aangewezen."
Wij adviseeren U derhalve art. 6 aldus aan te vullen.
Voorts geven wij U in overweging om ingeval tot de
voorgestelde aanvulling van art 5 met een nieuwe alinea c
besloten wordt in het laatste lid van art. 6. overeenkom
stig het amendement van den heer Bots, achter de woorden
«per spoor", in te voegen: «of op de wijze omschreven in
art. 5 litt. c".
Art. 7. Uit de aan onze Commissie door den Inspecteur
verstrekte inlichtingen is ons gebleken dat het met het oog
op het beschikbare personeel niet mogelijk is omzooals
door de runder- en varkensslagers-vereeniging verlangd wordt,
te bepalen, dat het keurlokaal moet opengesteld zijn gedurende
den tijd waarop vleesch mag worden ingevoerd.
Voor een behoorlijke verdeeling van arbeid en om het per
soneel een voldoenden rusttijd te verzekeren, moet het slacht
huis gedurende enkele uren van den dag gesloten zijn en moet
een zelfde tijd voor sluiting van de slachtplaatsen als voor
het keurlokaal bepaald worden. En aangezien bij inwilliging
van het verzoek ten minste één keurmeester meer aangesteld
zal moeten worden, meenen wij U in overweging te moeten
geven art. 7 ongewijzigd vast te stellen.