DONDERDAG 2 OCTOBER 1902. 143 komt mij nu voor dat wij de mogelijkheid niet moeten buiten sluiten om al het onderwijs weer aan ééne onderwijzeres op te dragen. Het is duidelijk, dat de legenwoordige leerares aan de H. B. S. voor meisjes tegen meerdere inspanning niet opziet. Niet alleen toch geeft zij les aan eene school in den Haag, maar bovendien opent zij hier nog een privaatcursus. In de tweede plaats wil ik doen opmerken, dat als men spreekt van twee leeraressen, het ook buitengesloten is om een gedeelte van het onderwijs op te dragen aan eenleeraar. En de mogelijkheid bestaat toch, dat men wel een geschikten leeraar zou kunnen krijgen maar niet eene leerares. ik zou dus gaarne zien, dat dit artikel zóó worde geformu leerd, dat de mogelijkheid bestaat, dat er maar één leeraar zal zijn en ééne leerares en ook dat in plaats van een der twee leeraressen een leeraar kan worden benoemd. De Voorzitter Wat het eerste punt betreft, u weet dat het inderdaad ook de opvatting van B. en W. is, dat eene leerares afzonderlijk bij het middelbaar onderwijs werkzaam zou zijn. In dien zin is trouwens ook door den Raad besloten toen hij den 23sten Mei van het vorige jaar een voorstel van B. en W. aannam, om volgens het advies van de Commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs, eene leerares te benoemen, uitsluitend verbonden aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Reeds toen werdzooals in het voorstel van B. en W. staat te lezen»door de Commissie van Toezicht op het Middelb. Onderwijs gewezen op de wenschelijkheid, dat de tot dusverre door Mej. Tonnet alleen verrichte taak in het vervolg aan twee personen zou worden opgedragen, in dier voege, dat eene onderwijzeres uitsluitend zou worden belast met het onderwijs aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes, en de andere met dat aan de Kweekschool en de lagere school." B. en W. hebben dus nu gevolg te geven aan het destijds met algemeene stemmen genomen raadsbesluit. Wat het tweede punt betreft, bij B. en W. bestaat geen bezwaar tegen het denkbeeld De mogelijkheid bestaat dat voor een tweede leerares wellicht een leeraar zal kunnen benoemd worden. In elk geval moet de benoeming toch door den Raad geschieden en kan de Raad zich dus hieromtrent nog altijd zijne beslissing voorbehouden. De heer Pera. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen door den heer De Goeje is opgemerktzou ik wel willen vragen of het niet mogelijk is, zoo dit raadzaam wordt geacht, om op het genomen Raadsbesluit terug te komen, waardoor de gelegenheid wordt geopend om al het werk aan een persoon op te dragen; mij dunkt dat dit wel wat waard is. Waar één persoon, het werk kan doen, heeft het verdeelen ervan over twee personen toch ook zijne schaduwzijden. De Voorzitter. Dat kan toch in elk geval niet in deze vergadering worden beslist, daarover moet eerst het advies van de Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs worden ingewonnen. Ik wil nog wel even voorlezen wat deze Commissie indertijd als haar gevoelen heeft medegedeeld. Zij zeide dan (zie Ing. St. 1901 No. 69) »Wij nemen deze gelegenheid te baat om reeds thans als ons oordeel uit te spreken dat het aanbeveling zou verdienen de tot dusverre laatstelijk, voor zooveel ons bekend is, bij de Verordening van 24 December 1896 (Gembl. 1897, n®. 4) vereenigde betrekking van leerares in het hand- teekenen aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, de Kweekschool voor Onderwijzers en de Lagere school voor Meisjes in tweëen te splitsen, waardoor het mogelijk zou worden een leerares alleen voor de Hoogere Burgerschool aan te stellen: iets waarop wij prijs zouden stellen, niet alleen ten einde de beschikking te krijgen over een leerares met een gering aantal lesuren die bij ontstentenis iemand zou kunnen vervangenmaar ook en vooral om zoodoende iemand aan de school te verbinden, niet overladen met lesuren en daardoor in staat om op frissche, opgewekte wijze onderwijs te gevenen ook aan de lessen in kunstgeschiedenis eenige meerdere diepte en breedte te verleenen. Dit laatste zou inzonderheid gewenscht zijn met het oog op de door ons beraamde uitbreiding in laatstgenoemd vak, samenhangende met de andere plannen, U medegedeeld in ons schrijven van 7 Mei j.l." De heer Pera. Pan dien ik toch naar aanleiding van de mededeeling van prof. de Goeje op te merkendat de Com missie voor het Middelbaar Onderwijs uitgegaan is van het denkbeeld, dat men iemand zou hebben die zich bepaaldelijk aan die betrekking wijdt en zijn krachten daarvoor bewaart. Maar als zij nu daarbij allerlei andere functies waarnemen, dan profiteert de gemeente toch slecht van de frissche krach ten, die hun toegedacht worden. Dan zou het toch beter zijn dat één persoon alle werk werd opgedragenen die zich dan ook met geen anderen arbeid mocht inlaten. De ervaring zou dus reden kunnen geven het oorspronkelijke goede denkbeeld van de Commissie voor het Middelbaar Onderwijs werkelijk te verwezenlijken. De heer de Goeje. In hoofdzaak heeft de heer Pera reeds gezegd wat ik wilde zeggen. Alleen wil ik nog wijzen op het be paalde in art. 7waarbij het verboden wordt zonder toestem ming van den Gemeenteraad andere betrekkingen aan te nemen. Het zou dus aan de leerares verboden kunnen worden in den Haag en andere plaetsen les te geven. Maar dan zou zij waarschijnlijk zeggen dat haar bezoldiging te gering is en dat zij ook wel aan de andere scholen in Leiden les zou willen geven. De heer de Vries. M. d. V. Ik heb als lid van de Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs meegewerkt aan het advies, dat u hebt voorgelezen en ik wil den heer Pera zeggendat ik nog steeds daarbij blijf. Ik zou geen verandering wenschen aan te brengen in den toestand, dien wij gelukkig ver kregen hebben. Het is waar, dat de tegenwoordige leeraressen aan de 10 a 12 uur niet voldoende hebben wat de bezoldiging betreft, en dus naar andere middelen van verdiensten omzien, en extra lessen gaan geven, maar de Raad moet niet vergeten, dat deed haar voorgangster ook; die had 40 lesuren en gaf er toch nog privaatlessen bij. Wij hebben daar de nare gevolgen van gezien en hebben daarom getracht eene leerares te krijgen met minder lesuren, zoodat, zelfs al gaf zij er bijzondere lessen bijzij toch zich goed aan het haar opgedragen onder wijs wijden kon. Men bedenke hierbijdat het geven van pri vaatlessen niet zoo vermoeiend is als het geven van teekenles aan een klas. Uit dat oogpunt acht de commissie het ook minder verkeerd als de leerares er privaatlessen bij geeft, dan indien zij aan andere scholen les geeft. De heer Pera. Naar aanleiding van het door den heer de Vries gesprokene alleen dit, dat het daarbij de vraag is hoe veel privaatlessen er gegeven worden. Bepaalt het zich tot enkele lessen, dan zal niemand er bezwaar in zienmaar deze kunnen zoo talrijk worden, dat het bezwaar werkelijk groot wordt. De beraadslaging wordt gesloten. Art. I wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luidende: »De leeraar geeft les aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens tot een maximum van 31 uren per week en aan de kweekschool tot een maximum van 6 uren per week. Een der leeraressen geeft uitsluitend les aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes tot een maximum van 14 uren per week. De andere leerares geeft les aan de kweekschool en aan de meisjesschool der 2e klasse tot een maximum van 20 lesuren per week." De heer Witmans. M. d. V. Tengevolge van de nu voor gestelde regeling zal de heer Kosters ƒ100.verliezen, omdat hij thans niet meer belast zal worden met het geven van onderwijs aan de Kweekschool, waarmede vroeger Mej. Tonnet was belast. Nu was het wel is waar een tijdelijke toestand, maar het geldt hier toch een ambtenaar die meer dan 30 jaren de gemeente gediend heeft. Zou hij nu niet aan de Kweekschool eenige uren les mogen blijven geven boven het gestelde maximum van 6 en dan hetzelfde tractement als tegenwoordig blijven genieten? Ik vind het voor den heer Kosters een harde zaak. De Voorzitter. Men moet de zaak in zijn geheel beschouwen. Ik zou zoo zeggen dat de heer Kosters alle reden heeft om dankbaar te zijn, dat hij een jaar lang tijdelijk is belast ge weest met de lessen, vroeger door Mej. Tonnet gegeven, en het daaraan verbonden salaris heeft genoten. Maar het gaat toch niet aan om hem nu maar het tractement, voor die tijdelijke waarneming genoten, te doen blijven genieten, nu door eene andere regeling die tijdelijke toestand ophoudt. De heer Kosters had eene vaste jaarwedde van 2100.en nu ontvangt hij f 2450. Tegenover die vermeerdering van tractement mag de heer Kosters zich toch heusch niet beroepen op die achteruit gang van f 100.—, die hij alleen te danken had aan de tijdelijke waarneming van lessen. En is het bovendien wel in het be lang van het onderwijs zelf, om, waar de heer Kosters reeds zulk een groot getal lesuren heeft, hem nu nog meer lessen op te dragen? Wij moeten niet alleen het financieel belang van den Kosters behartigen dat hebben wij genoeg gedaan maar in de allereerste plaats de belangen van het onderwijs. De heer P. J. Mulder. In elk geval blijf ik het voor den heer Kosters eene harde zaak vinden dat hij die ƒ100.verliest. U zegt wel, M. d. V., het was maar voor de tijdelijke waar neming van lessenmaar in dien tijd heeft hij het geld toch gekregenen de lesuren, die hij nu verliest, kan hij evengoed blijven waarnemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 7