142
DONDERDAG 2
OCTOBER 1902.
weg gekozen, waardoor het voordeel is verkregen van eene
vaste regeling, terwijl de onderwijzers tevens eene betere be
zoldiging ontvangen.
De beer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Kunt u mij ook
opgeven het totaal van de vermeerdering der tractementen
van de drie onderwijzers en de onderwijzeres in de gymnastiek?
De Voorzitter. De heer Rader ontvangt 200.meer, de
beide andere -onderwijzers ieder f 320. en Mej. Risseeuw
ƒ250.tezamen dus 1090 meer.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Daarbij komt dan nog dat
wij voor het gymnasium minder van het Rijk zullen ontvangen.
De Voorzitter. Ja, maar ik wensch er nog even op te
wijzen, dat de tractementen, nu uitgetrokken, zoo hoog zijn,
omdat de onderwijzers het maximum van hun diensttijd reeds
hebben bereikt. Wordt een nieuwe onderwijzer benoemd, dan
zoude deze eerst volgens een lageren maatstaf kunnen worden
bezoldigd.
De heer Van Dissel. M. d. V. Ook na uwe toelichting komt
het mij zoo voor, dat het toch de voorkeur zou verdiend hebben
wanneer de drie onderwijzers ieder dezelfde bezoldiging per
lesuur hadden gekregen, en dat hij, die dan naar de meening
van Burg. en Weth. achteruit zou gaan, eene personeele toe
lage ontving. Dan had men voor altijd een zuiveren toestand
terwijl die, mijns inziens, nu altijd onzuiver zal blijven.
Wanneer de tegenwoordige functionaris, die les geeft aan
de H. B. S., aftreedt, zal hij dan opgevolgd worden door iemand
die begint met 40, gelijkstaande met het maximum van
de anderen? Dan behouden wij steeds verschil tusschen de
leerarendie men toch geen verschillende rangen wenscht te
geven; er wordt toch voorgesteld die verschillende rangen te
laten vervallen. Maar toch blijft men nu altijd een verschil
in tractement behouden.
De Voorzitter. Dat komt juist omdat het principe is aan
genomen, dat er verschil moet zijn in de salarissen van degeen,
die onderwijs geeft aan een inrichting voor middelbaar onder
wijs en voor lager onderwijs. Maar daarbij moet u er op letten,
dat bij de bepaling van het aanvangssalaris rekening gehouden
moet worden met het aantal dienstjaren eldersen voorts dat
het mogelijk is, dat bij een eventueele vacature van den heer
Bader bijv. de heer Henner hem zou kunnen opvolgen.
Ik beri begonnen met te zeggen, dat het verbazend moeilijk
is eene afdoende regeling te maken. Het heeft ons veel hoofd
breken gekost en ook de heer van Dijk en de Wethouder
van Onderwijs hebben er veel moeite mee gehad om eene
regeling samen te stellen volgens een vast stelsel en die toch
voldoet aan den gestelden eisch van een kleine lotsverbetering.
Men heeft met zooveel verschillende commissiën te maken,
met curatoren, commissie voor het middelbaar onderwijs,
commissie voor het lager onderwijs en met den Directeur dei-
Kweekschool, dat het moeilijk is iedereen tevreden te stellen.
Met deze regeling nu hebben allen genoegen gonomen, en
ook de personen, die het betreft, kunnen er zeker genoegen
mee nemen.
De heer Sijtsma. Ik kan mij geheel aansluiten bij den heer
van Dissel. Personendie hetzelfde praesteerenal doen zij dit
ook in een ander lokaal en met andere jongens, maar die
denzelfden rang en dezelfde bevoegdheid hebben, moeten ook
hetzelfde salaris hebben.
De Voorzitter. Ik heb zooeven doen uitkomen dat de Com
missie voor het middelbaar onderwijs van een andere mee
ning is.
De heer van Hamel. Er is wel eenig verschil ook in het
onderwijs, dat gegeven wordt aan toekomstige leeraren en
leeraressen en onderwijzers en dat, hetwelk gegeven wordt
aan de leerlingen van een lagere school. Bij het eerste komt
ook theorie te pas.
De heer van Dissel. M. de V. Met een argument als daar
even door den heer van Hamel is aangevoerd, kan men toch
werkelijk deze zaak niet verdedigen. Volgens art. 2 geeft de
eene onderwijzer les aan de Hoogere Burgerschool, aan de
Kweekschool en aan de lagere scholen. Volgens art. 3 geven
de beide andere onderwijzers les aan het Gymnasium, de
Kweekschool en de lagere scholen. Waarin zit nu het verschil?
Zij geven alle drie les aan dezelfde soort inrichtingen van
onderwijs. Ik wil gaarne toegeven dat het ontzaglijk moeilijk
was eene nieuwe regeling te ontwerpenmaar de verdediging
van den heer van Hamel is toch al te zwak.
De heer van Hamel. Ik moet den heer van Dissel doen
opmerken, dat er wel in de artt. 2 en 3 gezegd wordt, dat
de drie onderwijzers aan dezelfde inrichtingen onderwijs zullen
geven, maar er wordt niet bij gezegd hoeveel uren. En nu
maakt het juist een groot onderscheidof men aan een lagere
school les geeft of aan de Hoogere Burgerschool. De taak van
hem, die meer uren aan de Hoogere Burgerschool of aan hen,
die examen moeten doen in het gymnastiekvakles geeft,
zal veel zwaarder zijn dan de taak van hemdie hoofdzakelijk
aan de scholieren der lagere school onderricht geeft.
De heer De Goeje. Het komt mij inderdaad ook voor dat
nu Burg. en Weth. bezwaar hadden om de benamingen van
eerstentweeden en derden leeraar te behouden, er nu ook
geen andere onderscheiding kon worden gemaakt, dan thans
in deze verordening is aangenomen, nl. dat degene, die hoofd
zakelijk les geeft aan inrichtingen van middelbaar onderwijs,
eene hoogere wedde zal genieten, dan hij, die hoofdzakelijk
belast is met het onderwijs aan de lagere scholen, behalve
dan een paar uur aan het Gymnasium.
Het komt mij dus voor dat er alle reden bestaat om de
regeling, door Burg. en Weth. voorgesteld, aan te nemen.
De heer Pera. M. d. V. Bij de lezing der stukken heb ik
mij toch eene eenigszins andere voorstelling van den werk
kring der gymnastiekleeraren gemaakt, dan dit bij den heer
van Dissel het geval schijnt te zijn. Zoo de onderscheiding
die ik gemaakt heb ter verklaring van het verschil in trac
tement, niet juist mocht zijn, dan zou ik met het denkbeeld
van den heer van Dissel, om ieder evenveel te geven, kun
nen medegaan. Wat is nu de zaak? In art. 2 wordt eerst
gesproken van een leeraar die 12 uur les heeft te geven aan
de Hoogere Burgerschool en 24 uur aan de kweekschool en
lagere scholen. De beide andere onderwijzers moeten dan
volgens art- 3 les geven aan het Gymnasium 4 uur en aan
de kweekschool en lagere scholen 36 uur.
Nu stel ik mij voor en dat wel op grond ook van prak
tische ondervinding dat een leeraar, die les geeft aan een
inrichting van middelbaar onderwijs, dus aan oudere jongens,
zich bij dat onderricht onwillekeurig meer zal moeten inspan
nen, dan wanneer hij te doen heeft met de jongere kinderen
van de lagere scholen, omdat op de laatste scholen de oefe
ningen eenvoudiger zijn. De onderwijzer is geroepen de oefe
ningen voor te doen en dit is, waar het geldt grootere jon
gens, geen gemakkelijk werk en met het oog daarop rpeende
ik, dat aan den leeraar, die voor een grooter deel les heeft te
geven aan oudere leerlingenook een eenigszins hooger trac
tement werd toegelegd. Is dit de grond echter niet, dan is
mij een andere reden niet bekend en zou ik met den heer
van Dissel kunnen medegaan.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Door den heer
van Hamel, Wethouder van onderwijs is ter verdediging
van het hoogere salaris dat de heer Bader zou krijgen
aangevoerd dat het onderwijs aan de Kweekschool veel meer
inspanning en werk vereischt, omdat daar ook theoretisch
onderwijs moet worden gegeven. Maar wanneer men nu in
aanmerking neemt dat de heer Bader volgens de oude regeling
voor het onderricht aan de Kweekschool slechts 240.geniet,
en de heer Henner daartegenover f 680.—, dan zou in dit
verband het tractement voor den heer Bader toch te hoog
zijn en verlaagd moeten wordenindien men zich stelt op
het standpunt van den heer van Hamel.
De Voorzitter. U moet in aanmerking nemen dat de heer
Bader 12 uren les aan de H. B. S. geeft.
De heer De Goeje. M. d. V. Ik weet niet of u al den heer
Pera beantwoord hebt. Ik zou willen zeggen dat dit antwoord
bevestigend moet luiden. Juist omdat hij leeraar is aan de
H. B. S. wordt van hem een hoogere inspanning gevorderd
en dat is de maatstaf.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 2 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artt. 3—10 en de verordening in haar geheel worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen
XX. Vaststelling van de verordening, regelende het onder
wijs in het teekenen aan de middelbare scholen, de kweek
school en de openbare lagere scholen te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 234).
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Beraadslaging over art. luidende:
»Met het geven van onderwijs in het teekenen aan de middel
bare scholen, de kweekschool en de meisjesschool 2e klasse
worden belast één leeraar en twee leeraressendie in het
bezit moeten zijn van eene acte M. O. in dit vak."
De heer De Goeje. M. d. V. In art. 1 wordt gezegd, dat
het onderwijs wordt gegeven door één leeraar en 2 leeraressen.
Dit is zoo opgenomen omdat de commissie voor het middel
baar onderwijs vroeger heeft voorgesteld om het toen door
eene leerares gegeven onderwijs over twee te verdeelen. Het