145
d. VERORDENING houdende wijziging van de Verordening
op tapperijen, bierhuizen, enz. en logementen ran
den lsten December 1898 (Gemeenteblad n°, 14).
Artikel 2 der Verordening op tapperijen, bierhuizen, enz.
en logementen wordt gelezen als volgt:
Het is den houder van eene in artikel 1 genoemde inrichting
verboden
1°. in die inrichting muziek te maken of te doen maken
of toe te laten dat daarin muziek gemaakt wordt;
2°. die inrichting geopend t.e hebben, daarin bezoekers toe
te laten of te hebben op anderen tijd dan van des voormiddags
zes uren tot des avonds elf uren in de maanden April tot en
met September en van des voormiddags zeven uren tot des
avonds elf uren in de overige maanden.
Van de verbodsbepalingen van dit artikel kan door den
Burgemeester schriftelijk ontheffing verleend worden.
N°. 253. Leiden, 8 October 1902.
Met Kerstmis van dit jaar expireert de huur van twee
partijen weiland nabij het gesticht Endegeest, verhuurd krach
tens Raadsbesluit van 28 October 1897 (zie Ingek.Stukken n°. 243),
de eene partij, kadastraal bekend onder Sectie E, nis. 46, 49
en 52, gemeente Oegstgeest, te zamen groot 4 H. A., 50 A.
en 40 cA., aan Jac. de Groot aldaar, voor 382.50 per jaar
en de andere, kadastraal bekend onder Sectie E, nis. 1696
ged., 1697, 42, 44 en 41 ged. gemeente Oegstgeest, te zamen
groot 13 H.A., 31 A. en 33 cA., aan L. van der Wilk,
eveneens aldaar, voor 1000.— per jaar.
Door beide huurders is verzocht de huur wederom voor den
tijd van 5 jaren onder de bestaande condities te mogen con-
tinueeren.
Noch bij de commissie van beheer van het gesticht Endegeest,
noch bij de commissie van fabricage bestaat daartegen bezwaar.
De huurprijs wordt door haar voldoende geacht en het gebruik,
door beide huurders van het land gemaakt, heeft nimmer
aanleiding gegeven tot klachten.
Ons met het advies der beide commissies vereenigende, geven
wij u dan ook in overweging de beide partijen weder voor
den tijd van 5 jaren onder de bestaande condities aan de tegen
woordige huurders te verhuren.
Voorts eindigt met Kerstmis de huur van een nabij Rijngeest
gelegen perceel weiland, kadastraal bekend onder Sectie B,
n°. 596, groot 2 H.A., 60 A. en 40 cA., dat te zamen met de
daarbij behoorende boerderij, kadastraal bekend onder sectie B,
n°. 601 ged., groot 18 A. en 90 cA. en boomgaard, kadastraal
bekend onder Sectie B, n°. 600, groot 5 A, en 39 cA., bij con
tract van den vroegeren eigenaar Dr. W. F. R Suringar voor
f 275.— 'sjaars werd verhuurd aan C. L. van der Wilk, voor
noemd. De huur van de boerderij en boomgaard eindigt even
wel niet met Kerstmis van dit jaar maar eerst den 30en April
1903.
Tegen de verhuring ook weder van dit weiland bestaan bij
de commissie van beheer van het gesticht «Endegeest" geene
bedenkingen maar daarentegen heeft zij zeer ernstig bezwaar
tegen eene wederverhuring van de boerderij met toebehooren
Met den Geneesheer-Directeur acht zij de aanwezigheid eener
boerderij met wat daarbij behoort, als rundvee, varkens, kippen,
een mestvaalt, enz. in de onmiddellijke nabijheid van het
dames-paviljoen zeer ongewenscht. Immers ten gevolge van
de uitoefening van het landbouwbedrijf verkeeren boerderij
en omgeving voortdurend in een staat van onreinheid en
wordt een onaangename lucht in de omgeving verspreid. Die
toestand mag niet voortduren, nu op het landgoed een Sanatorium
voor zenuwlijders zal worden geëxploiteerd.
Daarbij komt, dat de boerderij slechts over het terrein van
Rhijngeest te bereiken is, zoodat het drijven van vee, het
vervoeren van mest als anderszins, voortdurend ongerief zouden
veroorzaken en aan het geheele westelijke gedeelte van het
landgoed veel van zijn aantrekkelijkheid als wandelplaats voor
de patiënten zouden benemen.
Eindelijk merkt de commissie nog op, dat van de drie ge
bouwen, waaruit de boerderij bestaat de woning met vee
stal, de schuur en het zoogenaamde zomerhuisje de beide
laatste in een zoodanigen toestand van verval verkeeren, dat
zij bij weder verhuring hoogstwaarschijnlijk spoedig belang
rijke uitgaven aan vernieuwing zouden eischen, waardoor de
verhuring in de eerste jaren zeker geen voordeel zou opleveren.
Bedenkt men dan verder, dat bij een niet-wederverhuring
van de boerderij en boomgaard uit den aard der zaak slechts
een gedeelte van de huursom van f 275.— voor de gemeente
zou te loor gaan, en dat die eigendommen zeer goed ten
dienste van Endegeest en Rhijngeest zullen kunnen worden
aangewend, waardoor de exploitatiekosten dier inrichtingen
eenige vermindering zullen kunnen ondergaan, dan deelen
wij volkomen de meeriing der commissie, dat het allerminst
gewenscht is weder tot eene verhuring dier eigendommen
over te gaan.
Op grond van een en ander geven wij u daarom in over
weging te besluiten:
1°. de beide boven nader omschreven partijen weiland nabij
Endegeest met ingang van Kerstmis a. s. wederom onder de
bestaande condities voor den tijd van 5 jaar te verhuren, de
kleinste aan Jac. de Groot, de grootste aan C. L. van der Wilk,
beiden te Oegstgeest, tegen een jaarlijkschen huurprijs resp.
van 382.50 en 1000.-;
2°. de boerderij en boomgaard nabij Rhijngeest, thans ver
huurd aan C. L. van der Wilk, niet weder te verhuren, maar
ten dienste van het gesticht »Endegeest" en het Sanatorium
»Rhijngeest" te bestemmen.
Wordt door u in laatstbedoelden zin besloten, dan zullen
wij nader een voorstel omtrent de verhuring alleen, van het
weiland bij Uwe Vergadering indienen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 254. Leiden, 10 October 1902.
Met het oog op de naderende ingebruikneming van het
Sanatorium Rhijngeest, dat, naar wij vertrouwen, met 1 Januari
as. voltooid en voor de opneming van patienterr gereed zal
zijn, acht de commissie van beheer het wenschelijk, dat thans
tot de benoeming van den geneesheer, die meer in het bijzonder
met de behandeling der patiënten van Rhijngeest belast zal
zijn, worde overgegaan. Immers de te benoemen geneesheer
zal eenigen tijd noodig hebben om zich behoorlijk voor te be
reiden voor de taak, die hem wacht, en ook zal hij, indien
hij thans eene andere betrekking bekleedt, daaruit tijdig ont
slag moeten kunnen aanvragen.
Alvorens evenwel tot die benoeming kan worden overgegaan,
zal ingevolge art. 9 der d.d. 2 October j.l. vastgestelde veror
dening op het beheer en bestuur van het Krankzinnigenge
sticht »Endegeest" en het Sanatorium voor zenuwlijders «Rhijn
geest", het salaris van dien geneesheer door Uwe Vergadering
moeten worden vastgesteld.
Overeenkomstig de exploitatie-rekening, gevoegd bij ons
voorstel van den 26sten September 1900 (Ingek. St. n°. 229)
om tot de oprichting van het Sanatorium over te gaan, komt
het ons met de commissie van beheer wenschelijk voor, dat
dat salaris worde bepaald op ƒ2500— benevens vrije woning
in de voor dien geneesheer bestemde villa.
Hetgeen wij boven opmerkten aangaande de benoeming van
den geneesheer, geldt evenzeer ten aanzien van de hoofdver
pleegster. Opdat zij met 1 Januari a.s. in functie kunne treden,
is het wenschelijkdat thans ook tot hare benoeming worde
overgegaan, welke ingevolge art. 14 van het u ter vaststelling
aan te bieden concept-huishoudelijk reglement door de commissie
van beheer zal moeten geschieden. Ook hare bezoldiging wordt
ingevolge de 2e alinea van art. 9 der verordening op het beheer
door de commissie geregeld.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
in overweging:
1°. de jaarwedde van den geneesheer, die meer in het bijzon
der met de behandeling van de patiënten in het Sanatorium
«Rhijngeest" belast zal zijn, te bepalen op ƒ2560.benevens
het genot van vrije woning in de voor hem bestemde villa;
2°. te bepalendat de sub 1° bedoelde geneesheer en een
der hoofdverpleegsters van het Sanatorium met ingang van
1° Januari 1903 zullen worden aangesteld;
opdat door ons college en de commissie van beheer tot de
oproeping van sollicitanten naar die betrekkingen kunne worde
overgegaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 255. Leiden, 11 October 1902.
Behalve de reeds in Uwe Vergadering van 26 Juni 1.1. op
nieuw vastgestelde verordeningen regelende de heffing en
invordering van marktgeld, werden ook de verordeningen van
den 6en Juli 1899, regelende de heffing en invordering van
een keurloon van vee en vleesch, en van begrafenisrechten
op de algemeene begraafplaats, alhier, (Gem.BI. nis. 22 en
23), in werking getreden op 1 Januari 1900, slechts voor den
tijd van 3 jaren goedgekeurd, zoodat ook deze verordeningen
vóór den 31en December van dit jaar opnieuw zullen moeten
worden vastgesteld.
Naar het ons voorkomt behoeven ook deze verordeningen,
behoudens de vervanging in het slotartikel van het jaartal
1900 door 1903, geene wijzigingen.