134 op een nagenoeg gelijkluidend verzoek dierzelfde vereeniging zonder hoofdelijke stemming afwijzend had beschikt, werd op den Hen Augustus d a.v., dat is dus nauwelijks twee maanden later, dit hernieuwd verzoek bij ons college ingediend. Wij zouden ons dan ook volkomen gerechtigd achten u voor te stellen dit laatste voor kennisgeving aan te nemen, ware het niet dat wij zelfs den schijn willen vermijden, als durfden wij de vergelijking met andere gemeenten, waarop adressante zich thans ter ondersteuning van haar verzoek beroept, niet nader onder de oogen zien. Vooraf echter nog deze algemeene opmerkingen, dat uw besluit van den 5en Juni niet werd genomen, dan nadat door ons bij ons praeadvies van den 30en Mei tevoren (Zielngek. Stukken n°. 132) uitdrukkelijk was gewezen op de belang rijke verbetering welke in den laatsten tijd in de loonsrege- ling der werklieden was gebracht, dat dat praeadvies zich volkomen aansloot aan het door de commissie van fabricage uitgesproken gevoelen en eindelijk dat er in den zeer korten tijd, welke sedert dat besluit verloopen is, geenerlei wijziging in den algemeenen levensstandaard gekomen is, waarom thans in anderen zin dan vóór ruim 3 maanden zou moeten worden besloten. Voorts moeten wij ronduit erkennen, dat het ons volkomen onbegrijpelijk is, wat adressante bedoelt, als zij verklaart dat het den gemeentewerklieden moeilijk valt met het tegen woordige loon eenigszins fatsoenlijk en «overeenkomende met hunne positie als gemeente-werklieden" te leven. Het is ons inderdaad niet duidelijk, waarom een knap werkman, in dienst der gemeente, anders zou moeten levendan een ander knap werkman, in dienst van particulieren of van wien dan ook. En wanneer wij dan ten slotte een oogenblik stilstaan bij de bovenbedoelde vergelijking met andere gemeenten, dan moeten wij alweer onze verwondering uitspreken in de door adressante bij haar verzoek gevoegde memorie van toelichting de verklaring aan te treffen, dat het door haar overgelegde staatje uit officieele gegevens getrokken is. Indien dit inder daad zoo is, hoe is het dan mogelijk, dat het staatje wemelt van onjuisthedenzooals ook u blijken zal bij kennisneming van den in de Leeskamer ter inzage liggenden staat, welke aan door den Directeur van Gemeentewerken bij zijne ambtge- nooten ingewonnen inlichtingen ontleend is. Om slechts op enkele dier onjuistheden te wijzendoen wij u het volgende opmerkenIn Utrecht verdienen niet alle andere werklieden van ƒ8.50 tot ƒ11.per week, maar o. a. de 34 tuinlieden van 7.80 tot ƒ9.60 en de 25 sjouwers van 7.80 tot ƒ9. in Delft verdienen de timmerlieden niet van 12.tot 13. maar van ƒ11.— tot 13.— en evenzoo de metselaars niet van ƒ12.— tot ƒ13.— maar van ƒ9.50 tot ƒ12.—, de werk tijd bedraagt er niet 54 a 72 uur, maar 42 uur des winters en 66 uur des zomers; in Haarlem bedraagt de werktijd niet 72 uur maar 66 uur; uit Zaandam werden ons omtrent de. metselaars en de andere werklieden geen officieele gegevens verstrekt en niet alleen wordt daar voor werk in overuren niet een 100 hooger loon betaald, maar de bezoldiging van het werk in overuren is er niet eenmaal geregeld, omdat overuren er nagenoeg niet voorkomen; voor Arnhem missen wij in het staatje de opgaven van het loon der timmerlieden en metselaars, terwijl ons bleek, dat dit 10.20 bedraagt tegen ƒ11.20 in Leiden; de loonen der andere werklieden wisselen er niet af van ƒ7.75 tot ƒ10.— maar van 8.40 tot 12. en het aantal werkuren bedraagt er niet 60 a 66 per week. maar 51 in den winter tegen OS1^ in den zomer; terwijl eindelijk in Den Haag de timmerlieden en metselaars niet van 19 tot 25 cent verdienen, maar 20 en 21 cent en de andere werklieden niet 16 tot 18 cent, maar 16 tot 22 cent en de werktijd niet 11 uren per dag bedraagt, maar ge middeld 60 uur per week. Ten slotte merken wij op, dat in Leiden de andere werklieden niet ƒ8.50 verdienen, maar van ƒ8 50 tot ƒ11.40. En wanneer wij dan in de tweede plaats in een vergelijking treden van de loonen, welke elders in werkelijkheid worden genQten met die welke hier Ier stede worden uitbetaald, zoo zal u aanstonds blijken, dat die vergelijking voor Leiden geenszins zoo ongunstig uitvalt als men wel uit de door adressante ver strekte opgave zou afleiden. Wij maken voor die vergelijking gebruik van den door ons samengestelden staatwaarbij thans de uur- en dagloonen in weekloonen zijn veranderd en voor alle gen eenten de gemiddelde werktijd per week is opge geven. Immers alleen op die wijze is eene vergelijking mogelijk. Ook hier echter ga weder de algemeene opmerking vooraf, dat indien veelal de weekloonen voor Leiden lager blijken te zijn dan elders, dit meestal hieraan moet worden toege schreven dat hier ook de gemiddelde werktijd korter is dan daar. Zoo bedraagt de gemiddelde werktijd in Utrecht, Arn hem en Den Haag 60 uren per week, en in Haarlem zelfs 66 uur, terwijl alleen in Delft als in Leiden het gemiddelde aantal wekelijksche werkuren 54 bedraagt. Indien men dan ook met dit verschil in werktijd rekening houdt, blijkt al heel spoedig, dat de belooning voor werkelijk verrichten arbeid hier in Leiden even hoog zoo al niet hooger is dan elders. En dat die kortere werktijd een nadeel zou zijn voor de Leidsche werklieden, kunnen wij allerminst inzien, vooral als men bedenkt, dat het in overuren verrichte werk van 10 tot 50% hooger beloond wordt, dan dat in den gewonen werktijd verricht. En wanneer wij dan eindelijk nog in enkele details treden en inzonderheid stilstaan bij die belooningenwelke op het eerste oog aanmerkelijk hooger schijnen dan in Leiden, dan zal u aanstonds blijken, dat ook daarvoor al weder zeer ge gronde redenen bestaan. In Utrecht b.v. verdienen desmeden ƒ10.80 tot 13.20 (voor 60 uren) tegen die in Leiden 8.50 tot ƒ11.30 (voor 54 uren) dat is dus ook na herleiding belangrijk meer, maar wanneer men nu ziet dat het zooveel grootere Utrecht slechts 2 smeden in dienst heeft tegen het zooveel kleinere Leiden 7, dan mag men daaruit wel met vrij groote zekerheid afleiden, dat het hier een paar werklieden geldtj die exceptioneel bekwaam zijn in hun vak. Overigens verdienen in Utrecht de ververs, tuinlieden, sjouwers en straatmakers, hoewel zij meer werkuren hebbeneen geringer weekloon dan in Leiden. In Delft verdienen de timmerlieden (of liever de timmerman) van ƒ11.tot ƒ13.tegen die in Leiden 11.20 met een even groot aantal werkurenhier echter geldt dezelfde opmerking als boven: Delft heeft slechts één timmerman tegen Leiden 6. Overigens verschillen de Delftsche loonen weinig van de Leidsche. Alleen de straatmakers hebben daar een exorbitant hoog loon van ƒ12.in den winter tot ƒ19.— in den zomer, terwijl de belooning in Leiden afwisselt van 8.70 tot ƒ15.de reden daarvan is ons onbekend. In Haarlem genieten de timmerman en de metselaar een weekloon van ƒ15.18 voor 66 werkuren, dat is ook na herlei ding een belangrijk hooger loon dan in Leiden (ƒ13.68). Ook hier echter geldt weder hetzelfde: Haarlem heeft slechts één timmerman en slechts één metselaar tegen Leiden 6 timmer lieden en 3 metselaars. Hoogstwaarschijnlijk hebben wij dus ook daar weer te doen met in hun vak buitengewoon bekwame menschen. In Arnhem verdienen alle werklieden zonder onderscheid in een grooter aantal werkuren een lager weekloon dan in Leiden. In Den Haag eindelijk blijken de loonen na herleiding van den werktijd van 60 tot 54 uur weinig van de Leidsche te verschillen. En dan mogen wij bij dit alles toch niet uit het oog ver liezen, dat ook wij voor onze vergelijking gebruik gemaakt hebben van de door adressanten opgegeven plaatsen. De onder stelling is toch zeker niet te gewaagd, dat adressante zich tot ondersteuning van haar verzoek in hoofdzaak heeft beroepen op plaatsen, waar (naar zij meende) de loonsregeling gun stiger zou zijn dan in Leiden het geval is. lntusschen moet erkend worden dat het Leidsche loon eene verlaging ondergaat van 7|/0 ten behoeve van de verplichte bijdragen voor eigen pensioen en dat van weduwen en kin deren, terwijl in al de andere plaatsen geenerlei aftrek plaats vindt. Daar staat echter weer tegenover, dat in al die andere steden tot dusver geen pensioen verleend wordt aan weduwen en kinderen en juist daarvoor is hier 5% van de korting van 7|% verschuldigd Bij eene juiste vergelijking mag dus slechts '2-1%, niet 7|% worden afgetrokken. Ten slotte merken wij nog op, dat ook ten aanzien van de overige bepalingen van de loonsregeling de Leidsche gemeente werklieden geenszins in een ongunstiger positie verkeeren, dan die in de andere plaatsen. Zoo wordt te Leiden voor over uren betaald een van 10 tot 50% hooger loon; in Utrechten Den Haag bedraagt die verhooging 25%; in Delft is er geen verhooging; in Haatlem bedraagt zij 5 cent per uur, dat is gemiddeld ook 25% en in Haarlem 5 a 10 cent per uur, dat is ongeveer 25 a 50%. Voor Zondagsarbeid wordt in Leiden eene verhooging toegekend van 100%in Utrecht slechts 50%, in den Haag 25%. Na al het bovenstaande komt het ons dan ook voor, dat adressante zich allei minst op het elders genoten loon kan be roepen om haar verzoek tot loonsverhooging hier ter stede te ondersteunen. En waar nu, zooals wij boven reeds zeiden, voor zulk eene verhooging ook uit anderen hoofde geen termen aanwezig zijn, meenen wij te mogen herhalen, wat wij u voor drie maanden hebben gezegd, dat voor een verdere loonsver hooging der stadswerkliedenalthans voorloopig, geen gegronde redenen bestaan. Ons vereenigende met het advies der commissie van fabri cage, geven wij u dan ook andermaal in overweging afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Heeren. Ondergeteekenden Hubertus Botermans en Adrianus Leget, gemeentewerklieden, respectievelijk Voorzitter en Secretaris der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 6