132
bezoldiging ook dezer leeraren voor iedere inrichting afzonderlijk
in de haar betreffende verordening te regelen. Bovendien zou
daardoor bij het steeds wisselend aantal lesuren aan de ver
schillende inrichtingen eene niet gewenschte onvastheid in de
salarissen worden verkregen. Trouwens zooveel mogelijk is
door ons met het door curatoren bedoelde onderscheid rekening
gehouden, in zooverre als aan den leeraar en de leerares, die
een groot gedeelte van hun werkkring vinden aan de Hoogere
Burgerschool voor Jongens en aan die voor Meisjes, een
hoogere bezoldiging per lesuur is toegekend dan aan de leeraren
die bijna uitsluitend les geven aan de kweekschool en de
lagere scholen. En dit is dan ook juist de reden, waarom wij
geen gevolg konden geven aan de opmerking van de school
commissie, die op haar beurt juist weder geen reden zag,
waarom de leerares, bedoeld in art. 4 der verordening, in
voordeeliger positie zou moeten verkeeren dan de beide
leeraren, bedoeld in art. 3, en dus hare bezoldiging niet
wenscht te regelen op dezelfde wijze als die van den leeraar,
bedoeld in art. 2 maar op de wijze, waarnaar de wedden der in
art. 3 bedoelde leeraren geregeld zijn. Wel zou zij op een andere
wijze willen medewerken om ook aan de leerares eenige
tractementsverhooging te verschaffen, maar behalve dat daar
tegen om de bovenvermelde reden bezwaar bestaat, merken
wij bovendien op dat het daarvoor door de commissie aan
gegeven middel, verhooging van het maximum harer lesuren
aan de lagere scholen, indien die verhooging ook niet met
een verhooging van het werkelijk gegeven aantal lesuren ge
paard ging, niet tot het gewenschte resultaat zou leiden.
Nog opperen curatoren de vraag of het geen bezwaar op
levert dat, waar volgens de nieuwe verordening de beide
leeraren tezamen voor de lessen aan het gymnasium 160.
zullen ontvangen tegen f 400.volgens de bestaande ver
ordening, dientengevolge de subsidie van het Rijk in het
vervolg slechts f 80.— zal bedragen tegen f 200.— thans.
Inderdaad moeten ook wij het betreuren dat tengevolge der
nieuwe regeling de subsidie van het Rijk deze vermindering
zal ondergaan, maar aan den anderen kant valt het niet te
ontkennen, dat eene regeling, waarbij de staat de door hem
toegekende subsidie betaalt in de werkelijke kosten van het
onderwijs billijker is, dan eene, waarbij door hem, in ver
band met het Raadsbesluit van den 25en Augustus 1887 (zie
Ingek. Stukken n°. 153) subsidie wordt verleend voor 8
wekelijksche lesuren, terwijl in werkelijkheid reeds sedert tal
van jaren slechts 4 lesuren in de gymnastiek aan het gym
nasium worden gegeven.
Dan wijst de Commissie van Toezicht op het Middelb.
Onderwijs er in haar rapport op dat volgens art. 7 der ver
ordening, regelende het onderwijs in de gymnastiek, bij afwezig
heid of ontstentenis van de.leerares het onderwijs in dat vak
aan de H. B. S. voor Meisjes door een leeraar zou moeten worden
gegeven, wat haar minder gewenscht voorkomt. Hoewel wij
dit laatste volkomen met de commissie eens zijn, kunnen wij
toch het geopperde bezwaar niet deelen, omdat art. 7 alleen
de verplichting oplegt aan de leeraren en de leerares om
elkander bij afwezigheid ingevolge onze aanwijzing te vervan
gen, maar hieruit nog geenszins behoeft voort te vloeien, dat
een der leeraren door ons ter vervanging van de leerares zal
worden aangewezen, indien een andere voorziening in hare
lessen de voorkeur blijkt te verdienen.
Eindelijk geeft nog de Plaatselijke Schoolcommissie in over
weging in art. 2 der verordening de eerste drie woorden (»Een
der leeraren") te vervangen door »De eerste leeraar," opdat
dadelijk de leeraar, die een hoogere wedde geniet met een
vasten naam worde aangeduid. Dit voordeel schijnt ons echter
niet zoo groot, als het nadeel dat aan den anderen kant uit
de vervanging zou kunnen voortvloeien Immers tot dusver
waren er inderdaad een eerste, een tweede, en een derde
leeraar, en de beide laatsten moesten zich, althans volgens
de verordening, in hun onderwijs naar de voorschriften van
den eersten leeraar gedragen. Met dit stelsel is echter thans
gebroken, omdat het niet wel aanging (en dan ook niet ge
schiedde) dat b. v. de leeraren die les geven aan het gym
nasium zich bij dat onderwijs zouden moeten gedragen naar
de voorschriften van een leeraar, die in het geheel niet
aan het gymnasium verbonden was. Daarom is thans ook de
bepaling van het 2e lid van het oude artikel 4 vervallen en
in de plaats daarvan de veel rationeeleretrouwens ook reeds
thans bestaande bepaling getreden van de 2e zinsnede van
art 6. Werd nu echter de uitdrukking »eerste leeraar" weder
in de verordening opgenomen, zoo zou dit allicht tot de onjuiste
opvatting kunnen aanleiding geven, als wenschte men de
vroegere hiërarchische verhouding ook in de toekomst te be
stendigen.
Wat nu ten slotte het onderwijs in het teekenen betreft,
zoo merkt de schoolcommissie nog op, dat zij de splitsing
van het teekenonderwijs, ten gevolge van de benoeming van
een leerares uitsluitend voor de H. B. S. voor meisjes, betreurt.
De vereeniging van de betrekking aan de kweekschool en de
meisjesschool 2e klasse met die aan de H. B. S. voor meisjes
in één persoon zou, meent zij, de krachten van een bekwame
leerares niet te boven gaan. Wij hebben in die opmerking
echter geen aanleiding kunnen vinden u alsnog een andere
regeling voor te stellen, waar immers de Commissie van Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijs eerst den 19en Februari
van het vorige jaar (Zie Ingek. St. n°. 69) met klem van
redenen op die splitsing heeft aangedrongen en Uwe Ver
gadering kort daarop overeenkomstig onze. onder volgnummer
131 opgenomen voordracht, bij haar besluit van 23 Mei in
dien zin heeft besloten.
Op grond van een en ander geven wij u daarom in over
weging tot de vaststelling der verordeningenzooals zij thans
door ons worden voorgedragen, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
VERORDENING, regelende liet onderwijs in de gymnastiek
aan het gymnasium, de middelbare scholen, de kweek
school en de openbare lagere scholen te Leiden.
Art. 1.
Met het geven van onderwijs in de gymnastiek aan het
gymnasium, de middelbare scholen, de kweekschool en de
openbare lagere scholen worden belast drie leeraren en ééne
leerares, die allen in het bezit moeten zijn van eene acte
M. O. in dit vak.
Art. 2.
Een der leeraren geeft les aan de Hoogere Burgerschool
voor Jongens tot een maximum van 12 uren per week en
aan de kweekschool en de lagere scholen tot een maximum
van 24 uren per week.
Zijne wedde bedraagt:
bij eerste aanstellingf 40.
na vijfjarigen dienst aan eene openbare of I 'sjaars per
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders 45.wekelijksch
na tienjarigen dienst aan eene openbare of l lesuur,
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders 50.—
Art. 3.
De beide andere leeraren geven les aan het gymnasium
tot een maximum van 4 uren per week en aan de kweek
school en de lagere scholen tot een maximum van 36 uren
per week.
Hunne wedde bedraagt
bij eerste aanstelling30.
na vijfjarigen dienst aan eene openbare of j 'sjaars per
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders f 35.wekelijksch
na tienjarigen dienst aan eene openbare of lesuur,
bijzondere school, hetzij hier, hetzij elders f 40.I
Art. 4.
De leerares geeft les aan de Hoogere Burgerschool voor
meisjes tot een maximum van 10 uren per week en aan de
kweekschool en de lagere scholen tot een maximum van 15
uren per week.
Hare wedde wordt op dezelfde wijze geregeld als die van
den in art. 2 genoemden leeraar.
Art. 5.
Burgemeester en Wethouders stellen jaarlijks vóór 1 Sep
tember den rooster der gymnastieklessen vast na ingewonnen
advies van de hoofden der daarbij betrokken inrichtingen.
Overeenkomstig dezen rooster worden de jaarwedden op de
begrooting over de verschillende inrichtingen verdeeld naar
evenredigheid van het wekelijks aan iedere inrichting gegeven
aantal lesuren.
Art. 6.
De leeraren en de leerares zijn gebonden aan de bepalingen
der inrichtingen, waaraan zij les geven, ook wat schooltijden
en vacantiën betreft. Zoolang zij aan de leerlingen eener
inrichting, hetzij in, hetzij buiten het schoollokaal les geven,
staan zij onder het toezicht van het hoofd dier inrichting.
Art. 7.
Bij afwezigheid of ontstentenis van een der leeraren of
van de leerares zijn de overigen verplicht ingevolge de aan
wijzing van Burg. en Weth. hem of haar te vervangen.
Art. 8.
De leeraren en de leerares mogen in de gemeentelijke
gymnastieklokalen geen bijzonder onderwijs geven tenzij met
toestemming van den Gemeenteraad. Ook is het hun verboden
zonder toestemming van den Gemeenteraad eenige bezoldigde
betrekking aan te nemen aan andere dan gemeente-instel
lingen.
Tot deze laatste wordt echter ook de school van het ge
nootschap Mathesis Scientiarum Genitrix gerekend.