427
in het ketelvuur te verbranden. Bovendien kwam ons de
uitgave voor een destructor, welke destijds bij ons antwoord
op het sectieverslag op 10000a 11000.— geraamd werd,
niet voldoende gemotiveerd voor.
Ook hier echter weer heeft de ervaringelders opgedaan
geleerd, dat het verbranden van het afgekeurd vleeseh in de
ketelvuren niet wel mogelijk is en in ieder geval uit hygi
ënisch oogpunt beschouwd afkeuring verdient. Hetgeen hier
omtrent door een der leden bij de behandeling van ons voor
stel in de secties werd opgemerkt, is dan ook juist gebleken.
Het neerwerpen en uit elkander snijden van afgekeurd vleeseh
in het ketelhuis mag niet plaats vinden. Bovendien worden
de ketelvuren door de ingeworpen stukken vleeseh gedoofd
en de ketelrompen daardoor aangetast. Indien dus niet tot de
installatie van een destructor besloten wordt, is het nog beter
dat het afgekeurde vleeseh ook in het vervolg zoo goed mogelijk
door begraven onschadelijk wordt gemaakt, met al de daaraan
verbonden hygiënische bezwaren, waarop door den Inspecteur
der vee- en vleeschkeuring zoo dikwerf in zijne jaarverslagen
werd gewezen, dan dat voor de verbranding daarvan van de
ketelvuren wordt gebruik gemaakt.
Maar juist daarom kan, dunkt ons, tegen de installatie
van een destructor geen bezwaar bestaan, omdat de daarvoor
vereischte uitgaven door een langs anderen weg verkregen
besparing van kosten behoorlijk zullen worden gecompenseerd.
De uitgaven voor een destructor volgens het Kori-systeem
(het eenige wat hier ter stede kan worden toegepast, met
het oog op de capaciteit van stoommachine en ketels) met
bijbehoorend lokaalwaarin het afgekeurde vleeseh wordt
nedergeworpen en waarin cadavers kunnen worden gevild en
geslacht, worden door ons geraamd op ƒ13000.Neemt
men aan dat daarin eenmaal per week een hoeveelheid van
600 KG. vleeseh en afval moet worden vernietigddan zal
de bediening, omdat geen afzonderlijk personeel behoeft te
worden aangeschaft, eenmaal per week een uitgave vereischen
van ƒ3.dat is dus van ƒ156.per jaar. Daar staat echter
tegenover dat het onbruikbaar maken van het afgekeurde
vleeseh en het begraven daarvan bij de Stinksloot in het
jaar 1901 een uitgave heeft vereischt van 775.—. Indien
dus deze uitgave kan vervallen wordt een jaarlijksche be
sparing verkregen van ruim ƒ600.welke zooals wij boven
zeiden vrij wel opweegt tegen een kapitaals uitgave voor eens
van 13000.
Merken wij ook hier weder op, dat in Nijmegen, waar men
begonnen is met het afgekeurd vleeseh in de ketelvuren te
verbranden, thans tot den bouw van een kori-oven is over
gegaan, terwijl wij evenmin onvermeld mogen laten dat de
districtsveearts, blijkens zijn in de Leeskamer ter inzage lig
gend schrijven de mogelijke oprichting van een verbrandings
oven met warme instemming heeft vernomen. Daarvan toch
zou ook voor de vernietiging van aan besmettelijke ziekten in
déze gemeente gestorven dieren kunnen worden gebruik ge
maakt, terwijl mede later zou kunnen worden overwogen
onder welke voorwaarden die oven ook voor de vernietiging
van uit andere gemeenten afkomstige diercadavers zou kunnen
worden beschikbaar gesteld.
Volgens de boven aangegeven raming zullen dus de ver
schillende alsnog door ons wenschelijk geachte werken tezamen
een uitgave vereischen van 29500.De commissie van
fabricage kan zich blijkens haar in dé Leeskamer ter inzage
liggend rapport zoowel met die raming als met de mede
hierbij overgelegde projecten van den Directeur van Gemeente
werken vereenigen. Het is haast overbodig hieraan toe te
voegen, dat de verschillende gebouwtjes zoo eenvoudig mogelijk
zijn ontworpen, dat alle mogelijke overdaad is vermeden en
dat slechts met de eischen van degelijk en net werk werd
rekening gehouden.
Daarbij wenschen wij hier nogmaals uitdrukkelijk te doen
uitkomen, dat geen der thans nader voorgedragen werken
volstrekt noodzakelijk moet worden geacht en dus de daar
aan verbonden kosten niet als een verhooging van het oor
spronkelijk voor den bouw noodig geacht bedrag van ƒ400000.
mogen worden aangemerkt. Ook zonder deze werken is de
exploitatie van het slachthuis zeer wel mogelijk, maar wij
meenen in het bovenstaande zeer voldoende te hebben toege
licht, dat door hunne uitvoering het openbaar slachthuis
slechts in bruikbaarheid, geriefelijkheid en doeltreffendheid
zal kunnen winnenen dat zij daarom door ons hoogst wen
schelijk en volkomen gerechtvaardigd worden geacht.
Worden nu de eigenlijke stichtingskosten met ƒ13500.ver
hoogd en worden ook de boven voorgedragen uitgaven ten
bedrage van t 29500.door Uwe Vergadering gevoteerd, dan
zullen de totale kosten van op- en inrichting met 43000.
worden verhoogd en dus tot 443000.stijgen.
In vergelijking met andere gemeenten is dit bedrag niet
te hoog. In Nijmegen, dat belangrijk kleiner is dan Leiden
en waar de ruimte in het slachthuis te wenschen overlaat,
werd aanvankelijk ƒ260.000— voor den bouw toegestaan,
welk bedrag echter reeds twee jaren na de oprichting met
70.000.moest worden verhoogd en dus tot ƒ330.000.—
steeg. In Groningenwaar de stalgebouwen te klein ontworpen
zijn en nog geen destructor werd aangeschaft, hebben de kosten
ruim ƒ460.000.bedragen. In Haarlem, waar men aanvan
kelijk meende niet 400.000.— te kunnen volstaan, zijn thans
reeds ƒ550.000.— voor den bouw gevoteerd, en in Utrecht,
waar de raming ƒ500 000 bedroeg hebben de werkelijke
kosten ƒ700.000.— bedragen. Indien men dus in Leiden voor
nog geen ƒ450.000.een inrichting verkrijgt die aan alle
billijke eischen voldoet, kan er zeker geen reden tot ontevreden
heid bestaan.
Ook de exploitatie-rekening zal van deze verhooging der
stichtingskosten geen nadeelige gevolgen ondervinden. De
slacht-, keur-, weeg- en andere loonen zullen dientenge
volge geen verhooging behoeven te ondergaan. Terwijl toch
bij de door ons bij ons antwoord op het sectieverslag over
gelegde nadere exploitatierekening aangenomen werd dat het
benoodigde kapitaal tegen 4 zou moeten worden geleend
en dientengevolge het jaarlijks voor rente en aflossing bestemde
bedrag op 4*/2 °/0 van het stichtingskapitaal werd uitgetrokken,
kan dit laatste bedrag op 4% worden uitgetrokken nu eene
31/* leening kon worden aangegaan. 4% nu van 453000.—
(waaronder begrepen de ƒ10.000.waarop de waarde van
het terrein werd getaxeerd) bedraagt 18.120.—terwijl vroeger
voor rente en aflossing 4^2 van ƒ410.000.of 18450.—
was uitgetrokken. En dan hebben wij hierbij nog geen rekening
gehouden met de hoogere opbrengst der ijsinstallatie ad ƒ900.
de pacht der cantine ad ƒ300.— en de besparing op het be
graven van afgekeurd vleeseh ad ƒ600.te zamen alzooeen
jaarlijksch bate van 1800.opleverende.
Alles tezamen genomen kan er dan ook, dunkt ons, geen
bezwaar bestaan om ook nog de thans door ons voorgedragen
uitgave van ƒ29500.te voteeren en dus tot de vaststelling
van den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat
ad ƒ43000.— over te gaan.
Mitsdien geven wij U in overweging in dien zin te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 223. Leiden, 8 September 1902.
Ter vervulling der vacature van onderwijzer(es) met ver
plichte hoofdacte aan de school 3e klasse, n°. 1hebben wij
de eer U in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener,
na ingewonnen bericht van het hoofd der schoolde volgende
voordracht aan te bieden
1°. Mej. M. TRAGO, onderwijzeres aan de school 3e klasse n°. 2;
2°. J. VAN NOORD, onderwijzer aan de school 4e klasse n°. 1en
3°. A. MEERBURG, onderwijzer aan de school 3e klasse n°. 4.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer overgelegde
stukken verzoeken wij u thans tot eene benoeming over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 224. Leiden, 8 September 1902.
Zooals Uwe Vergadering bekend is moet ingevolge het be
paalde bij de artt. 7 en 8 der verordening van 5 Juni 1902
(Gem. Blad n°. 10) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij
hun besluit van 30 Juni daaraanvolgende, het aantal onderwij
zers met verplichte hoofdacte aan ieder der scholen van de
3e en 4e klasse en aan de school in de Heerenstraat met één
worden vermeerderd. Dientengevolge zullen nog acht onder-
wijzers(ressen) met verplichte hoofdacte moeten worden aan
gesteld.
Ten einde den geregelden gang van het onderwijs niet te
verstoren en door de overplaatsing van zoovele onderwijzers
midden in den leergang geen verwarring te stichten kwam
het ons wenschelijk voor die benoemingen eerst te doen in
gaan met den aanvang van den nieuwen cursus, d. i. op den
len October a. s. Wij vertrouwen, dat een dergelijke regeling
ook uwe instemming zal wegdragen.
Ter vervulling dezer vacatures bieden wij u thans, in overleg
met den arrondissements-schoolopziener en na ingewonnen be
richt van de hoofden der betrokken scholen, de volgende
voordrachten aan
School 3e klasse n°. i.
1°. W. F. Maartense;
2°. J. M. Koolhaas;
3°. H. P. F. Laterveer.