113
Eindelijk rest ons nog de school geld heffing en de kosten
van dit onderwijs te bespreken.
Aangezien onder de kosten van het lager onderwijs, Ier
tegemoetkoming waarin ingevolge art. 46 der Wet op het
Lager Onderwijs voor ieder schoolgaand kind een schoolgeld
moet worden geheven, bij art. 44 dier wet oók de uitgaven
ten behoeve van het herhalingsonderwijs genoemd zijn, moet
ook voor de leerlingen van de herhalingsscholen schoolgeld
geheven worden, al bleef ook tot dusverre deze gemeente in
gebreke aan dit uitdrukkelijk voorschrift der wet te voldoen.
Het komt ons echter voor, dat dit schoolgeld, met het oog
op het gehalte der leerlingendat meer in het bijzonder van het
herhalingsonderwijs gebruik maakt, veilig op het wettelijk
minimum van ƒ0.20 per maand kan worden bepaald, terwijl
voor de minvermogenden, die ingevolge de wet slechts voor
een gedeelte aan de heffing onderworpen zijneene bijdrage
van 5 cent per maand zeker niet onbillijk kan worden geacht.
Voor het overige behoeven, naar wij meenen, deze beide
nieuwe verordeningen geene nadere toelichting.
Van de kosten, welke deze nieuwe regeling van het her
halingsonderwijs zal medebrengen, valt op dit oogenblik nog
moeielijk iets met zekerheid te zeggen. Immers het aantal
onderwijzers, dat ingevolge art. 3 der verordening A, over
eenkomstig den door Gedep. Staten uitgesproken wensch
één zal bedragen voor elk 24-tal leerlingen, dat dit onderwijs
volgt, zal geheel afhangen van het aantal leerlingen, dat zich
zal aanmelden. En nu is het nog geheel onzeker of de nieuwe
regeling van het onderwijs door hare grootere aantrekkelijkheid
een belangrijk grooter bezoek zal uitlokkendan wel of de hef
fing van schoolgeld het bezoek zal doen verminderenof mis
schien beide factoren tegen elkander zullen opwegen, evenzeer als
er op dit oogenblik nog niets van kan worden gezegd, of de
beperkte dagcursus voor meisjes op den duur zal moeten wor
den bestendigd. Indien, wat wij meenen te mogen aannemen,
die beperkte dagcursus niet zal behoeven te worden gegeven,
en indien, wat wij eveneens meenen te mogen onderstellen,
het aantal onderwijzers en onderwijzeressen althans voorloopig
geen uitbreiding zal behoeven te ondergaan, de thans tijdelijk
aangestelde onderwijzers door Uwe Vergadering definitief zul
len worden benoemd en de door ons in art. 5 van Verordening A
voorgestelde verhooging van 50.— voor de hoofden der scholen
door U zal worden aangenomen, dan zal de nieuwe regeling,
behalve de voor het huishoud- en kookonderwijs beschikbaar
gestelde som van 1600.slechts een hoogere uitgave van
ƒ100.— 'sjaars eischen.
Daar staat echter tegenover, dat in het vervolg voor de leer
lingen schoolgeld zal worden gehevenhoewel wij van de
opbrengst daarvan geene hooge verwachtingen hebben, daar
het meerendeel der leerlingen wel tot de on-en minvermogenden
zullen behoorenen dat ingevolge het nieuwe art. 45 bis der
wet op het Lager Onderwijs door het Rijk ook eene bijdrage
wordt verleend van 30 cent per lesuur in de aan de onder
wijzers van het herhalingsonderwijs uitgekeerde belooning.
Deze bijdrage wordt genoten voor een maximum van 192
lesuren per school en per jaar, tenzij Gedep. Staten het aantal
lesuren, dat voor een rijksbijdrage in aanmerking komt, op
een hooger cijfer stellen. In geen geval echter kan dit cijfer
384 lesuren per school en per jaar overschrijden.
Nu werd door Gedep. Staten bij bovengenoemde circulaire
medegedeeld, dat het ook inderdaad in hunne bedoeling ligt
de rijksbijdrage op het dubbele bedrag te brengen indien buiten
het verplicht aantal uren nog evenveel uren aan de faculta
tieve vakken worden besteed, zoodat de bijdrage dan stijgt
tot 384 X 30 cent per school. Wij mogen dus verwachten,
dat indien de door ons voorgestelde regeling door Uwe Ver
gadering wordt aangenomen, de bijdrage voor deze gemeente
zoo al niet op het dubbele bedrag, dan toch zeker op een
hooger bedrag dan 192 X 30 cent per school zal worden
gebracht.
Zou men nu uit de bewoordingen der wet mogen afleiden,
dat met het woord »school" de herhalingsschool is bedoeld, uit
de door de Regeering bij het artikel gegeven toelichting, en
uit den later ter uitvoering van art. 45 bis gegeven algemeenen
maatregel van bestuur van 21 December 1901, Stbl. N°. 272,
blijkt dat hiermede bedoeld is iedere openbare lagere school
bezocht door leerlingendie na afloop van hun schooltijd voor
herhalingsonderwijs in aanmerking komen.
Aangezien dit hier ter stede zijn de 2 scholen 4e klasse,
de 6 scholen 3e klasse en de gemengde school 2e klasse, mag
dus hier minstens gerekend worden op eene jaarlijksche bij
drage van 9 X192X30 cent dat is ƒ518.40. Ook indien dus
het aantal onderwijzers eenige uitbreiding zou moeten onder
gaan zoo meenen wij tochdat in het ergste gevalrekening
houdende met deze subsidie en de opbrengst van het school
geld, het herhalings-onderwijs in het vervolg niet meer aan
de gemeente zal kosten, dan thans, dan het voor het lcook-
en huishoudonderwijs uitgetrokken bedrag bedraagt.
Na al het voorafgaande komt het ons voor, daf de text
der u ter vaststelling aangeboden verordeningen thans weinig
of geen nadere toelichting meer behoeft.
Slechts merken wij nog op, naar aanleiding van art. 5 van
verordening A, welke strekt ter vervanging van art. 10 der
verordening van 11 Januari 1894 (Gemeenteblad n°. 4) zooals
dit nader is gewijzigd bij de verordening van 10 Januari 1901,
(Gemeenteblad n°. 2), dat ingevolge art. 26 bis der wet op
het lager onderwijs de onderwijzer belast met het geven van
herhalingsonderwijs, indien hij tevens een vaste jaarwedde
geniet ingevolge art. 26 der wet, een belooning moet genieten
van ten minste 60 cent per lesuur.
Wijl nu een salaris van 200.— 'sjaars overeenkomt met
333 lesuren van 60 cent en geen der onderwijzers meer dan 288
lesuren bereikt, wordt ook aan dit voorschrift der wet behoorlijk
voldaan.
Dan wijzen wijzen wij er op, dat wij u bij art. 9 van ver
ordening B voorstellen de herhalingsschool voor Meisjes van
de school aan de van der Werfstraat, waar zij tot dusverre
gehouden wordt, over te brengen naar de school aan de
Langebrug. Het bezwaar, dat de meeste der leerlingen op een
vrijgevorderd avonduur de steeds rumoerige Haarlemmerstraat
moeten passeeren, wordt daardoor weggenomen.
Na ten slotte te hebben opgemerkt dat de verordening B,
behoudens enkele redactiewijzigingenoverigens niet verder
afwijkt van de bestaande verordening tot regeling van het
herhalingsonderwijs van 12 Januari 1882, gewijzigd bij Raads
besluit van 9 December 1886 (Gemeenteblad van 1887 No. 11),
dan de nieuwe organisatie van dit onderwijs medebrengt, geven
wij u iri overweging tot de vaststelling van de vier hierbij over
gelegde verordeningen en van het algemeen leerplan over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
A. VERORDENING, regelende liet getal der scholen, waarin
te Leiden Openhaar Herhalingsonderwijs wordt ge
geven, den omvang van het onderwijs, het aantal
onderwijzers en onderwijzeressen hij dat onderwijs
werkzaam en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel.
Art. 1.
In minstens drie gemeentescholen of andere localiteiten, daar
toe door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, wordt
aan hendie het gewoon lager onderwijs genoten hebben
voor jongens en meisjes afzonderlijk, gelegenheid gegeven tot
het ontvangen van herhalingsonderwijs.
Art. 2.
De vakken, waarin onderwijs wordt gegeven zijn:
a. lezen: hoofdzakelijk ter verkrijging van kennis op velerlei
gebied (litt. a van art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs).
b. nederl. taal: opstellen, brieven met adressen, rekeningen,
enz., stijloefeningen (litt. d).
Iuit het hoofd rekenen,
handelsrekenen.
aanschouwelijke meetkunde (litt. c).
d. teekenen (litt. q).
e. kennis der natuur (litt. g).
f. staatsregeling.
g. natuurkennis van den mensch en gezondheidsleer.
h. nuttige handwerken (litt. li).
i. huishoudkundekookkunst benevens voedingsleeren het
behandelen van de wasch.
j. wollennaaien.
Op den beperkten cursus (van 96 uur) wordt onderwijs
gegeven: voor de jongens in de vakken, genoemd onder b,
c. e en d; voor de meisjes in die genoemd onder bc,eenh.
Art. 3.
Aan elke school wordt vóór elk 24tal leerlingen een onder
wijzer of eene onderwijzeres verbonden.
Bovendien zal voor het onderwijs in de nuttige handwerken
aan de meisjesschool voor elk tweetal klassen of afdeelingen
eene vakonderwijzeres worden aangesteld.
Ook voor huishoud-, kook- en waschonderricht wordt aan
die school eene onderwijzeres verbonden.
Aan de jongensschool zal, bij gebleken behoefte, het onder
wijs in teekenen worden opgedragen aan een vakonderwijzer.
Art. 4.
De benoeming der onderwijzers en onderwijzeressen geschiedt
door den Gemeenteraad uit eene voordrachtopgemaakt door
Burgemeester en Wethouders in overleg met den Arrondisse-
ments-schoolopziener, na ingewonnen bericht, wanneer het
het hoofd eener school betreft, van de gezamenlijke hoofden
der scholen van de 2e, 3e en 4e klasse en wanneer het de