74 voldaan te hebben. Wij wenschen thans nog even tot de brug zelve terug te keeren. Immers, waar het er ons in ons voorstel van den 4en November 1901, opgenomen onder n°. 269 dei- Ingekomen Stukken, voornamelijk om te doen was u uiteen te zetten waarom door ons, in afwijking van het advies der Commissie van Fabricage, een verbinding van den Zoeter woud- schen Singel met de binnenstad werd noodig geacht, daar bleef de vraag, waarom wij in dit geval zulk een dure brug meenden te moeten voorstellen, onvoldoende beantwoord. En ook later bij de behandeling in den Gemeenteraad is over dit punt niet voldoende licht opgegaan. Wat dan gaf ons vrijheid tot zulk een groote uitgave voor die brug te adviseeren? Eenig en alleen de wensch om de schoone waterpartij, welke de Zoeterwoudsche Singelgracht ons biedt, voor de gemeente te behouden. Werd daar een brug gelegd, gelijk aan die over de Kaiserstraat, het zou zijn als werd in de singelgracht een dam geworpen. Het ruime uitzicht over het water, dat van tal van punten van het Plantsoen en van den Zoeterwoudschen Singel zulk een eenig schoonen aanblik oplevert, zou worden verbrokende waterpartij zou hare grootste bekoring hebben verloren. Dit nu te voor komen was ons doel. En dat doel kon alleen worden bereikt door het leggen van een lichte, ranke, boogvormige ijzer constructie, met slechts enkele steunpunten, waardoor de waterspiegel ternauwernood zou worden onderbroken. Op die wijze zou men gemakkelijk onder de brug door kunnen zien; de waterpartij zou nagenoeg ongerept blijven. Nu spreekt het echter wel vanzelve, dat een derge lijke brug veel duurder moet zijn, dan de altijd eenigszins logge gevaarten, welke, als bij den Heerensingel en Kaiser straat, dicht over het water heen hangen. Volgens het oordeel van den Directeur van Gemeentewerken zou een uitgave van 40.000 daarvoor noodig zijn. Ongetwijfeld een groote som, maar o. i. niet te groot om het daarmede door ons beoogde doel te bereiken. En het is dan ook om deze reden, dat wij ook thans nog, na al hetgeen reeds over deze zaak gesproken is, aan zulk een brug de voorkeur blijven geven. Intusschen, het spreekt wel vanzelf, dat het ons in de eerste plaats om de verbinding zelve, die wij nuttig en noodig achten, te doen is. En wij zouden dan ook de tot standkoming daarvan niet gaarne op de kosten zien afstuiten. En daarom zou ook de uitvoering van het denkbeeldVan Dissel, mits eenigszins breed opgevat, ons wel toelachen. Wel zal daardoor de waterpartij veel van haar aantrekkelijks verliezen, maar dit neemt niet weg dat ook op die wijze een vriendelijk geheel kan worden verkregen. Immers indien de landhoofden wat breed uitloopen en met bloemen en heesters worden beplant, dan behoeft zulk een verbinding allerminst te misstaan. De kosten daarvan, het werd reeds door ons medegedeeld, zouden ongeveer 13000.bedragen. Mocht tot zulk een verbinding worden besloten, dan zal invoering eener belasting volgens art. 240j der Gemeentewet zeker wel door niemand meer worden noodig geacht. Onze conclusie is dus deze: Wij meénen u andermaal met den meesten ernst den bouw van den door ons voorgestelden brug in overweging te mogen gevenmocht echter de meer derheid uwer op grond der hooge kosten geen vrijheid kunnen vinden daartoe over te gaan, dan tot het leggen eener ver binding in den geest van het door den heer van Dissel ge opperde denkbeeld te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 118. Leiden, 6 Mei 1902. Wij hebben de eer U hiernevens te doen toekomen drie sollicitatiën naar de met 1 April door het aan den heer Dr. G. v. Vloten verleend eervol ontslag opengevallen betrekking van leeraar in de Hebreeuwsche taal aan het Gymnasium alhier, benevens de daarbij behoorende bescheiden. Na ernstige overweging hebben wij besloten U de volgende voordracht aan te bieden. 1°. Tj. KIELSTRA, vroeger predikant en docent in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium te Middelburg, thans schoolopziener alhier. 2°. II. J. COHEN, leeraar bij de Israëlietische Gemeente alhier. Wij voegen hierhij de opmerking dat het ons leed doet den heer Dr. H. D. van Gelder niet te kunnen voordragen, die meermalen de lessen van Dr. van Vloten heeft waarge nomen en dien wij gedurende dien tijd als een uitstekend docent hebben leeren kennen. De reden is deze: Naar aanleiding van de laatste zinsnede in zijn request hebben wij dezen sollicitant gevraagd of hij het verzoek om het maximum tractement wenscht beschouwd te zien als voorwaarde waaronder hij solliciteert dan of hij ook desnoods met het aanvangstractement gepoegen zou willen nemen. Zijn antwoord was, dat hij het wenschte beschouwd te zien als een voorwaarde en dat hij de betrekking niet zou willen aanvaarden op het aanvangstractement. Wij zijn van oordeel, dat er voor ons geen termen bestaan aan Uwen Raad voor te stellen af te wijken van de onlangs vastgestelde verordening, daar de grond, daarvoor door den heer van Gelder aangevoerd, ons niet deugdelijk voorkomt. De Heer Inspecteur der Gymnasia, van wiens advies wij hierbij een afschrift overleggen, kan zich met onze voordracht vereenigen. Curatoren van het Gymnasium, Fockema Andreae, Voorzitter. J. C. van der Lip, Secretaris. Aan den Gemeenteraad van Leiden. 's-Gravenhage, 5 Mei 1902. In antwoord op bovenvermeld schrijven heb ik de eer Uw College te berichten dat ik mij gaarne vereenig met Uwen wensch om ter benoeming tot leeraar in de Hebreeuwsche taal aan het gymnasium Uwer gemeente aan den Raad aan te bevelen: 1. Tj. KIELSTRA. 2. H. J. COHEN. De Inspecteur der gymnasia, (w. g.) C. J. Eggink. Aan het College van Curatoren van het gymnasium te Leiden. N°. 119. Leiden, 20 Mei 1902. Nevensgaand verzoek van H. J. Visser is een herhaling van een door hem in December van het vorige jaar ingediend ver zoek (zie Ingek. Stukken n°. 3 van dit jaar) waarop door u in uwe vergadering van den 9en Januari afwijzend werd beschikt. Ter nadere toelichting van dat verzoek kunnen wij u thans nog mededeelen, dat wel de zoon van adressant de school in de maand Juli van het vorige jaar voor het laatst heeft bezocht, maar niettemin tot aan zijn overlijden in de maand December als leerling ingeschreven is gebleven. En aangezien nu de desbetreffende verordening alleen bij tussehentijdsch verlaten van de school, en dan nog alleen wegens vertrek uit de gemeente, gedeeltelijke terugbetaling van schoolgeld toelaat, zien wij ons genoodzaakt u andermaal afwijzend op het ver zoek te adviseeren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, H. J. Visser, kotfiehuishouder, wonende te Leiden dat zijn zoontje Wilhelmus Johannes, leerling der voor bereidende school, sedert 1 Juli 1901 die school wegens ziekte niet meer heeft kunnen bezoeken; dat toch zijn genoemd kind in 't begin van December 1901 aan die ziekte reeds is overleden; dat hij echter tot ultimo December het schoolgeld voor dat kind heeft betaald; dat ondergeteekende een talrijk gezin heeft te onderhouden en hem de betaling van dat schoolgeld dikwijls moeilijk was; Redenen, waarom hij zich tot UEdelAchtbaren wendt, met beleefd verzoek, dat het den Raad moge behagen, hem alsnog restitutie te verleenen van dat gedeelte van het betaalde schoolgeld, gedurende den tijd zijn bovengenoemd kind wegens ziekte geen gebruik van het onderwijs heeft kunnen maken. 't Welk doende, enz. "Leiden, 29 April 1902. H. J. Visser. N°. 120. Leiden, 20 Mei 1902. In den avond van Zaterdag 9 November 1901 werd de Spanjaardsbrug en daarbij behoorend remmingwerk aange varen door een vaartuig van schipper J. H. Steyger, schipper van Delft op Amsterdam. Het herstel van de daardoor ver oorzaakte schade heeft een uitgave vereischt van 311.50. Herhaalde pogingen, onzerzijds aangewend, om den schipper tot de vergoeding van de door zijn knecht veroorzaakte schade te bewegen, bleven zonder gevolg Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten, dat tegen voornoemden schipper J. H. Steyger een rechtsvordering zal worden ingesteld ten einde hem op die wijze tot de betaling van het door hem aan de gemeente verschuldigde te noodzaken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4