72 zich moet uitbreiden, is: te onteigenen hetgeen voor de straten noodig is. Op die wijze werd ook vroeger gehandeld, o. a. in de ge meente Groningen. Daar heeft de gemeente de straten ont eigend en aangelegd; maar het gevolg daarvan is natuurlijk, dat de eigenaren van de aangrenzende terreinen de vermeer derde waarde aan bouwterrein ten volle in hun particulier vermogen krijgen, zonder dat de gemeente in de gelegenheid is eenige bijzondere heffing te doen ter zake van datgene, wat de gemeente aan dergelijke uitbreiding ten koste legt Wordt j niet opgenomen, dan is zij beperkt tot die belastin gen, die algemeen worden gehevende opcenten op de ge bouwde en ongebouwde eigendommen, terwijl zij toch in billijkheid recht heeft op een bijzondere vergoeding voor dat gene, wat ten behoeve van den nieuwen aanbouw besteed wordt en op een deel van de waarde-vermeerdering die door die werken, uit de gemeentekas betaald, aan de bouwterreinen wordt gegeven. Nu redt men zich tegenwoordig doordat men niet zoo vrijgevig is in het overnemen van straten voor reke ning van de gemeente. Men sluit nu met degenen die een bouwterrein in exploitatie willen bréngen een contract van overneming van straten. Daarbij is dan de gemeente niet, zooals het behoort, de partij, die de leiding der zaak heeft, die aanwijst waar de straten moeten komen, maar is zij onder worpen aan datgene wat de bouwonderneming haar wil af staan. In de tweede plaats is bij die wijze van handelen een groote moeilijkheid, dat men zeer dikwijls meer terrein of ook tusschenliggende terreinen noodig heeft om een goeden uitbouw van de gemeente te verzekeren. Indien te eeniger tijd een meer algemeen voorstel wordt gedaan om voor dat doel de onteigening par zóne toe te passen, zal daarin natuurlijk nog een beter middel gevonden worden om aan deze moeilijk heid tegemoet te komen en den regelmatigen uitbouw van de gemeente te verzekeren, die toch een van de allergrootste belangen is en als het ware d tout jamais den toestand, ook den sanitairen, der nieuwe kwartieren beheerscht. Maar wanneer in afwachting van het betere middel der zone-onteigening de gelegenheid wordt gegeven om deze bijzondere belasting te heffen, dan is de gemeente ook in staat een anderen weg te volgen. Zij kan dan alleen den stratenaanleg bij wijze van onteigening aanvragen en dien aanleg voor rekening van de gemeente doen en de kosten, voor zoover zij meent deze op de eigenaren van het aan te leggen bouivterrein te mogen verhalen, langs den weg van speciale belasting ten laste van die eigenaren brengen Ik stel er daarom prijs op dat deze bepaiing in het wetsontwerp blijft." En wat is daarop het antwoord van den heer Goeman Borgesius Intusschen hebben wij nu gehoord dat alin. volgens den minister, op de door mij genoemde gevallen niet slaat, maar alleen op het geval, dat de gemeente in een voor aan bouw bestemd, aan anderen behoorend terrein, straten aan legt of rioleering maakt en daarvoor de kosten wil verhalen op de nieuw aangebouwde perceelen. Welnu, M, d. V., als alin. die beperkte strekking heeft, dan voorziet daarin ook ons amendement. In een bepaald gedeelte der gemeente en dus ook in een voor aanbouw be stemd gedeelte zal een speciale belasting kunnen worden geheven van de daar gestichte gebouwen in evenredigheid tot de kosten van aanleg en onderhoud der straten, enz." De minister kon daarop constateeren dat het zakelijk ver schil tusschen de Regeering en de Commissie van Rapporteurs was opgeheven. Nog slechts een paar geschilpunten, voor ons onderzoek van ondergeschikt belang, bleven over, maar ook deze werden uit den weg geruimd en het amendement door de Commissie van Rapporteurs ingetrokken. Wat blijkt nu uit dit alles? Dat de wetgever, toen hij aan de gemeenten de bevoegdheid wilde geven om een speciale be lasting te heffen wegens gebouwde eigendommen in bepaalde gedeelten der gemeente ter tegemoetkoming in de door de gemeente gemaakte kosten ten behoeve van den aanbouw in die gedeelten, daarbij uitsluitend heeft gedacht aan de uit gaven, die de gemeente voor hare rekening heeft genomen door in die gedeelten der gemeente in aan anderen toebe- hoorende terreinen straten aan te leggen of die straten te rioleeren of van gas- en waterleiding te voorzien, enz. Telkens weer komt de minister er in zijn betoog op terug (en ook reeds in de Memorie van Toelichting werd dit ge zegd), dat het de bedoeling is om de uitvoering van straten plannen in nieuwe stadsgedeelten, tot dusverre geheel in handen van particuliere bouwondernemers, in handen te geven van de gemeentebesturen. Allerminst echter was het de bedoeling om de kosten van een werk, als de door ons voorgestelde brug over de Zoeterwoudsche Singelgrachtbe stemd om twee bestaande verkeerswegen met elkander te verbindenom een reeds bestaand stadsgedeelte aan zijn isolement te onttrekken, te verhalen op de eigenaren van achter een dier verkeerswegen gelegen gronden, alleen omdat die gronden tengevolge van het aanleggen van de brug meer geschikt zullen worden ter bebouwing en daardoor waar schijnlijk in waarde zullen stijgen. Immers die brug heeft met het eigenlijke bouwterrein niets te maken; zij ligt daar geheel buiten. Ook zonder die overbrugging kunnen op die terreinen straten worden aangelegd en huizen gebouwd. Met haar staat of valt de aanbouw niet. Die brug zal alleen de bebouwing meer rendabel maken en daardoor mogelijk tot aanbouw uitlokken. Wij durven daarom zelfs verder gaan en op grond van de geschiedenis van het wetsartikel als onze overtuiging uitspreken dat zelfs indien de brug naar den Zoeterwoudschen Singel eenig en alleen werd gelegd om den aanbouw op de terreinen achter den Zoeterwoudschen Singel te bevorderen, de gemeente naar den geest der wet dan nog niet bevoegd zou zijn de kosten daarvan door eene belasting, als bedoeld bij art. 240jop de eigenaren dier terreinen te verhalen. En gaat het dan aan tegen de blijkbare bedoeling van den wetgever in die belasting in te voeren, alleen omdat de ivoorden van het artikel zich daartegen niet verzetten? En is dit niet dubbel bedenkelijk, waar het de toepassing geldt van een wetsartikel, dat een zoo ver reikende bevoegdheid geeft en diep ingrijpt in bestaande verhoudingen? Wij geven gaarne toe, dat een wetsbepaling in hare toepassing menig maal verre de grenzen overschrijdt, welke de wetgever zich oorspronkelijk heeft gedacht en wij erkennen dat dit nuttig en noodig kan zijn. Maar moet dit nu ook hier geschieden? Het geldt hier een geheel nieuwe bevoegdheid. Tot dusverre konden de gemeentebesturen alleen algemeene belastingen heffen, geldende over de geheele gemeente voor allen die in dezelfde omstandigheden verkeerden. In het vervolg zal het ook mogelijk zijn bijzondere belastingen te heffen voor som mige stadsgedeelten wegens aan de eigenaren van in die gedeelten gelegen gronden bijzonderlijk verstrekte voor- deelen. In den gedachtengang van den minister volkomen terecht. Maar dit neemt niet weg, dat het de eerste stap is in een richting die tot bedenkelijke consequentiën leiden kan. Immers bijna geen werk door de gemeente uitgevoerd, laat zich denken of sommige ingezetenen zullen daarvan altijd meer voordeelen trekken dan de anderen. Waar zou het nu heen, indien men in al die gevallen hen die meer dan de anderen bevoordeeld wordendaarvoor door het heffen eener bijzondere "belasting liet betalen? De eenheid der gemeente zou worden verbroken. Bij ieder werk van algemeen nut zou men zich af gaan vragenof niet een bepaalde groep van ingezetenen meer dan anderen door de uitvoering van het werk wordt gebaat. Met volkomen instemming halen wij dan ook aan, wat door den heer Heemskerk bij de behandeling van een verordening, als hier bedoeld, in den Amsterdam- schen gemeenteraad werd gesproken. De gemeente moet voor zichtig zijn hare bevoegdheid te gaan uitbreiden tot andere dan nog niet bestaande gedeelten der stad. Over den Amstel wordt een brug gelegd, wat zeer wel ten gevolge kan hebben, dat in die buurt nieuwe perceelen worden gesticht, zoodat men zou kunnen beweren, dat die terreinen in waarde zijn voor uitgegaan ten gevolge van het bouwen van die brug en dat zij dus moeten worden belast met een bijdrage in de kosten voor die brug gemaakt. Wanneer de gemeente eenmaal buiten de bedoeling van den wetgever omgaat, loopt zij gevaar om te komen tot zulke consequenties." Zou men niet zeggen, dat de heer Heemskerk die woorden met het oog op onze Zoeter woudsche singelbrug gesproken heeft? Ook de redactie van de Gemeentestem, die in haar nummer van den Sste» Februari van dit jaar een hoofdartikel wijdt aan »het Bouwgeld in den Leidschen Gemeenteraad" is van oordeel, zij het dan ook op andere gronden, (zij toch is van meening, dat het maken van bruggen of sluizen, het dempen van grachten, het graven van kanalen, en andere buitenge wone werken in tegenstelling van de werken van straten aanleg, rioleering, verlichting, waterleiding, die zij gewone werken noemt, nimmer tot het heffen dezer belasting aanlei ding geven kan) »dat de wetgever zich andere weiken in het belang van den aanbouw in een bepaald gedeelte der ge meente heeft gedacht, dan een werk. zooals de gemeente Leiden het voornemen heeft te maken." En eindelijk ook de schrijver van een ingezonden artikel in het «Weekblad voor de Burgerlijke Administratie" van 22 Februari 1.1., eindigt zijn artikel over art. 240 litt. j Gemeentewet met de woorden «Het komt ons voor dat uit de stukken, zoowel als uit de beraadslagingen duidelijk blijkt dat de bedoeling die bij den wetgever ten aanzien van de belasting sub. heeft voorgezeten, is: de gemeenten de gelegenheid te geven de eigenaars te doen bijdragen in de kosten van het in orde-brengen van het bouw terrein, om het bouwen mogelijk te maken of in de hand te werken, maar geenszins hen een deel van de kosten te doen betalen, welke gemaakt worden voor het uitvoeren van een werk, dat met het bouivterrein als zoodanig niets heeft te maken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 2