DONDERDAG 15 MEI 1902. 81 de eer voor te stellen, dat de verhooging, die de lager bezol digden zullen genieten, zal bedragen 40 cent per week, of 20.per jaar, d. w. z., dat dit zal gelden voor de werk lieden, die in het voorstel van Burg. en Weth. zijn begrepen, dus tot een traktement van ƒ600.— per jaar of 12.per week. Voldoende ondersteund, kan het amendement een onder werp van beraadslaging uitmaken. De heer A. J. van Hoeken, J.Jz. Heb ik het nu goed be grepen dat de vergoeding alleen 40 ct. per week of 20.— per jaar zal bedragen voor hen, wier traktement loopt tot 12.— per week of ƒ600.per jaar; en dat zij, die daar boven tusschen ƒ600.— en ƒ750.— zijn, eene vergoeding zullen ontvangen volgens hetgeen daar straks is aangenomen, n. 1. van 30 ct. per week of ƒ15.— per jaar. De Voorzitter. De heer de Lange heeft zijn voorstel niet schriftelijk ingediend, maar ik meen ook, dat dat de bedoeling is. Het amendement-de Lange, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heerenSijtsma, Witmans, Bosch, de Lange; P. J. Mulder, A. J. van Hoeken J.Jz., Pera, de Vries, A. Mulder, Korevaar, van Kempen, de Goeje, Hasselbach, van Dissel, J. P. Driessen, Kerstens, van Tol, Bots en P. J. van Hoeken. Tegen stemmen de heerenZaaijer, van Hamel, Fockema Andreae, Aalberse, Kroon, Drucker, Kaiser, Dekhuyzen,Timp en Juta. De aldus gewijzigde voordracht van Burg. en Weth. wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XXIII. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van Plaatselijke directe belasting, dienst 1901, 2e lijst. (Zie Ing. St. n°. 110). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXIV. Vaststelling van het kohier der Plaatselijke directe belasting, dienst 1902, le gedeelte. (Zie Ing. St. n°. 109). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd vastgesteld. XXV. Bezwaarschrift van W. A. Oudshoorn, tegen zijn aan slag in de Plaatselijke directe belasting. De Voorzitter. Ik herinner er aan, dat deze zaak reeds in Februari is uitgesteld en naderhand nogeens, om reden van afwezigheid van den heer Drucker. De heer Drucker. Mijnheer de Voorzitter. Tot mijn leed wezen moet ik mededeelen dat ik bij nadere overweging van deze zaak meen, met het oog op de wet, geen vrijheid te kunnen vinden, de restitutie aan den heer Oudshoorn toe te staan. Art. 245 van de Gemeentewet bepaalt, dat degene die elders woont, doch te Leiden een bedrijf uitoefent, in deze gemeente wordt aangeslagen voor 4/12 van een vol jaar onverschillig hoelang de belastingschuldige in dien toestand verkeert. Wanneer de heer Oudshoorn, of wie ook in een dergelijk geval verkeert, na 3 maanden met zijn zaken uit scheidt of zijn zaak overbrengt naar een ander land, dan blijft hij schuldig die 4/12 van den aanslag over het geheele jaar; daarvan kan nooit restitutie worden gegeven. Voor de 5 maanden, dat hij hier als inwoner belastingschuldig is, is ook geen kwestie van restitutie. Dit steunt eenvoudig op de wet. Maar er is ook niets onbillijks in; de heer Oudshoorn is geweest 7 maanden forens; daarvoor moet hij betalen 4 maanden belasting, onverschillig wat er later is gebeurd, en voor de andere 5 maanden betaalt hij belasting, als inwoner van Leiden, omdat hij zich toen hier metterwoon had geves tigd. Ik zou den heer Oudshoorn gaarne die 10.— terug gegeven zien; doch ik geloof niet, dat dat met het oog op de wet gaat; en ik zie ook niets onbillijks in die wettelijke regeling. Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop afwijzend op het bezwaarschrift beschikt. De Voorzitter. Verlangt iemand nog het woord in de openbare vergadering? De heer Pera. Er is bij de Kamer van Arbeid voor de textiel-nijverheid eene klacht ingekomen, dat de werklieden, die over de Havenbrug moeten, zoo menig keer en lang moeten wachten voor de geopende brugen het is niet alleen het bezwaar dat zij daar een tijdlang moeten staan, maar het geeft voor velen ook kosten. Dat heeft al heel wat onaan genaamheden veroorzaakt. Nu is in de Kamer van Arbeid overwogen, dat in eene Raadszitting eens zou worden gevraagd, of misschien het Dagelijksch Bestuur daartegen niet een maat regel zou kunnen nemen op de wijze zooals die sedert gerui- men tijd is genomen bij de brug aan de Beestenmarkt, met het oog op de reizigers voor het spoor. Wij meenen, dat op die wijze door de lieden, die de brug bedienen, wel iets en op zeer gemakkelijke wijze daaraan kan worden gedaan, opdat de werklieden, wier weg daar loopt, niet telkens in moeilijk heden verkeeren. Ik heb dit nog slechts kort geweten, maar toch moeite gedaan om na te gaan, welke minuten van den dag de brug dan gesloten zou moeten wezenmaar dat weten ook wel zij, die de brug bedienen. Mijne vraag is dus, of, met het oog op de opgegeven bezwaren, Burg. en Weth. niet een maatregel zouden kunnen nemen, dat die werklieden niet op die tijden daar behoeven te wachten en zoodoende boete oploopen. De Voorzitter. Ik wil wel erkennen dat mij de zaak, zooals U die voorstelt, niet geheel helder is. Er is maar een haven- brug, terwijl er bij de Beestenmarkt twee bruggen zijn, en hoe de menschen dan anders zouden moeten loopen, begrijp ik niet. Maar waarom hebben de werklieden, die schade of hinder hebben beloopen, zich niet met een verzoek tot Burg. en Weth. gewend om daarin te voorzien? Dan was die zaak dadelijk onderzocht en had daar, zoo mogelijk, in kunnen worden voorzien. De heer Pera. Het blijkt uit uwe woordenmijnbeer de Voorzitter, dat U mijne vergelijking niet goed begrijpt. Ik heb gezegd: op de wijze, zooals bij de eene brug aan de Beesten markt, dus zoo dat een schip een oogenblik zal moeten wachten, wanneer het juist de tijd is dat de werklieden daar moeten passeeren. De Voorzitter Wij zullen het onderzoeken. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Tegelijk, mijnheer de Voorzitter, wil ik dan daaraan mijn wensch vastknoopen.dat eventueel die maatregel ook zal gelden voor de brug aan de Mare over den Ouden Singel, daar herhaaldelijk juist op slag van halftwee als de menschen naar de fabrieken daar moeten passeeren de brug voor het doorlaten van schepen wordt opengedraaid. Die brug zou dus gesloten moeten zijn van b. v. 10 minuten voor halftwee tot halftwee. De Voorzitter. Wij zullen het nagaan, maar ik breng in herinnering, dat wij daarover toch altijd in overleg zullen moeten treden met Gedeputeerde Staten. Niemand meer het woord verlangende, wordt de openbare vergadering gesloten en gaat de Raad over in eene zitting met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 9