66 genomen worden. Wij blijven geheel bij onze hieromtrent vroeger reeds aan U uitvoerig medegedeelde meening (in onze missives d d. 15 October 1901 n°. 373 en 24 December 1901 n°. 376) en verkiezen het letten op de bijzondere omstandigheden boven de doorvoering van een stelsel, doch zijn van oordeel, dat wij wel niet anders kunnen dan ons neerleggen, al is het dan ook zeer ongaarne, bij het bezwaar van den Minister, bij wien de consequente toepassing van het systeem zeer stellig schijnt te qverwegen. Wat aangaat de bezwaren tegen de jaarwedde van den leeraar in de Natuurkunde, veroorloven wij ons allereerst de opmer king, dat er naar ons inzicht in de Ministerieele berekening een vergissing is ingeslopen. Volgens Z.Exc. bedraagt de jaar wedde van dezen leeraar bij zuivere toepassing van art. 4 dei- verordening ƒ3300.—Volgens onze berekening zou het in komen dan bedragen 3120.— en wel 800.— tractement bij aanstelling. 1000.— eerste tiental uren. 900.— tweede tiental uren. voor het Gymn. 7 X ^0 ^20. ƒ3120.— Voorts kunnen wij ons geenszins vereenigen met de meening van den Minister, dat er in deze alleen voor gezorgd moet worden, dat het totaal der jaarwedden van dezen leeraar aan Gymnasium en Hoogere Burgerschool door de nieuwe veror dening geen vermindering onderga. Men dient hierbij toch wel in het oog te houden, dat de nieuwe regeling van de jaarwedden der leeraren aan de H.B. S. reeds eenigen tijd in werking is. Dientengevolge ontvangt de heer Goossens een hooger tractement dan vroeger. W anneer men er nu alleen voor zorgt, gelijk de Minister wil, dat het totaal zijner jaar wedden niet vermindert, dan zou dit eigenlijk hier op neer komen, dat zijn tractement aan het Gymnasium verminderd kan worden, nu dat aan de H.B. S. verhoogd is. Op deze wijze zou dus de verhooging van zijn jaarwedde aan de H. B. S. illusoir worden gemaakt. Het onbillijke hiervan springt in het oog. Het is daarom, dat wij gemeend hebben en nog meenen, dat den heer Goossens zijn vroeger inkomen van ƒ790.- voor de lessen, die hij aan het Gymnasium geeft, gelaten moet worden. Hierbij zij nog opgemerkt, dat wij het zeer billijk achten dat het aantal lesuren van dezen leeraar (6) wordt vermeer derd met 1 voor het preparee.ren zijner lessen. Ook hiertegen schijnt de Minister bezwaar te hebben. Het is evenwel duidelijk dat het onderwijs in dit vak en dit geldt ook voor de Na tuurlijke Historie noodwendig medebrengt, dat men van te voren eenigen tijd noodig heeft om alles voor de lessen in orde te brengen, zoodat wij het rationeel vinden om al den tijd, dien deze voorbereiding in beslag neemt, gelijk te stellen met één lesuur. Wij vestigen er ook nog Uwe aandacht op, dat de bere kening in de Ministerieele missive omtrent de jaarwedde van den leeraar in de Natuurlijke Historie Dr. L. Vuyck onzes inziens niet juist is Deze leeraar zal volgens de verordening na 8 jarigen diensttijd een inkomen genieten van ƒ2550.—en niet van 2600.—, gelijk de Minister berekent. Hierbij is ook weer 1 uur gerekend voor het prepareeren der lessen, dat ook voor dit vak, gelijk gezegd, naar onze meening gehand haafd moet worden. Ten slotte zij ten allen overvloede vermeld, dat wij de op merking van den Minister, dat in art. 2 de woorden »den Inspecteur van het Hooger Onderwijs" moeten vervangen worden door de woorden »den Inspecteur der Gymnasia" ge grond vinden. Curatoren van het Gymnasium, Fockema Andreas, Vice- Voorzitter. J. C. van der Lip, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. 's Gravenhage, 21 Maart 1902. De in de vergadering van den Raad Uwer gemeente op 30 Januari 1902 vastgestelde verordening, houdende regeling van jaarwedden der leeraren aan het gymnasium in Uwe gemeente, heeft tot de volgende opmerkingen aanleiding ge- geven. Vooreerst is het wenschelijk het tweede lid van art. b te laten vervallen. De jaarwedde van den leeraar in de Engelsche taal zal dan gebracht worden van 1400.— op ƒ1520.—na dertienjarigen dienst op 1610.en na achttienjarigen dienst op ƒ1700. Ik acht dit eene alleszins voldoende, zelfs eene ruime be looning voor 9 lesuren van een leeraar, die bovendien eene andere vaste betrekking bij het onderwijs bekleedt. In het feit, dat de leeraar in de Duitsche taal reeds op 31 December 1901 eene hoogere jaarwedde genoot, ligt geen reden om de jaarwedde van den leeraar in de Engelsche taal te verhoogen. Bovendien zal, wanneer men thans voor den leeraar in de Engelsche taal bepaalt, dat zijne jaarwedde tót 1800.kan klimmen, omdat zijn collega voor de Duitsche taal, die be zoldiging geniet, steeds die jaarwedde gehandhaafd moeten blijven voor beide leeraren, omdat bij vacature de overblijvende leeraar de verhoogde jaarwedde geniet. De tweede opmerking betreft de regeling der jaarwedden van de leeraren in de natuurlijke historie en in de natuur kunde, die zoowel aan de hoogere burgerschool als aan het gymnasium verbonden zijn. Volgens art. 4 worden de lesuren, door die leeraren aan het gymnasium gegeven, berekend, alsof ook die uren door hen aan de hoogere burgerschool werden gegeven. Aan deze bepaling behoort te worden toe gevoegd, dat de lesuren aan het gymnasium, evenals die van de leeraren in de scheikunde en het Hebreeuwsch, alleen vergoed worden, voor zoover zij werkelijk gegeven zijn, en dat de verdeeling der jaarwedden over de beide inrichtingen zal geschieden naar den maatstaf van het aantal aan elke inrichting gegeven lesuren. Niet onvoorwaardelijk echter kan ik mij vereenigen met de opvatting, dat de tegenwoordige leeraar in de natuurkunde als leeraar aan het gymnasium in geen geval een geringer salaris zal kunnen verkrijgen, dan tot dusver als zoodanig door hem werd genoten. Ik ben van meening dat men alleen hiervoor heelt te zorgen, dat het totaal zijner jaarwedden aan hoogere burgerschool en gym nasium tengevolge van de verordening geen vermindering onderga, zooals bij eene zuivere toepassing van art. 4 voor Dr. Vuyck het geval zou zijn, die aangesteld is op ƒ1300. aan de hoogere burgerschool en 1100.— aan het gymnasium, terwijl hij volgens art 4 slechts ƒ2140.— zou ontvangen. De jaarwedde van Dr. Goossens tot dusverre in het geheel ƒ3000.— (ƒ2300.— hoogere burgerschool, ƒ700.— gymnasium) bedragende, zal bij zuivere toepassing van art. 4 bedragen 3300.—. De jaarwedde van Dr. Goossens is dus te bepalen op 3300.—, die van Dr. Vuyck moet bepaald blijven op 2400.—, totdat hij door toepassing van art. 4 in een gunstiger positie zal gekomen zijn, hetgeen het geval zal zijn na acht jarigen dienst, daar zijn tractement alsdan 2600.—zal kunnen bedragen. Een en ander zal in de overgangsbepaling van art, 6 moeten uitgedrukt worden. Ten slotte zal in art. 2 der verordening de woorden: »den Inspecteur van het Hooger Onderwijs", moeten worden ver vangen door de woorden: »den Inspecteur der Gymnasia". Aangenaam zal het mij zijn, dat door Uw College eene wijziging in den bovenbedoelden zin \yorde bevorderd. De Minister van Binnenlandsche Zaken. KIJYPER. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 108. Leiden, 7 Mei 1902. De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede te deelen. dat, zoo door U wordt besloten tot toekenning van loonsverhooging aan de in het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 9 April j.l. (Ingek. Stukken n°. 88) be- doeLde stadswerklieden en daarmede naar het oordeel van Burg. en Weth. gelijk te stellen ambtenaren, bij haar geen bezwaar bestaat tegen de vaststelling der overgelegde begrootingsstaten. In dat geval geeft zij U derhalve in overweging tot de vast stelling van die staten over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 109. Leiden, 7 Mei 1902. Wij hebben de eer IJ hierbij ter vaststelling aan te bieden het le gedeelte van het kohier der plaatselijke directe belasting voor 1902, bevattende de wijken I, II en III, waarvan de proefdrukken aan de leden van den Raad zullen worden toe gezonden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. HO. Leiden10 Mei 1902. Wij hebben de eer U hiernevens over te leggen de 2e lijst van aangeslagenen op de kohieren der plaatselijke directe be lasting, dienst 1901, die de gemeente hebben verlaten of over leden zijn. Wij stellen U voor op hunne aanslagen af te schrijven de sommen, in kolom 11 van de lijst vermeld. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 6