63 dat het inkomen is gedaald voor de hoogstbezoldigden tot ƒ15.82 en voor de anderen tot ƒ14.034 per week; dat het bijna niet doenlijk is om hiervan in een, zij het ook maar eenigszins superieuren toestand te leven; Redenen, waarom zij zich tot Uwen Raad wenden met het eerbiedig verzoek om hun inkomen weder tot het vroeger be drag terug te brengen, door de jaarwedden te verhoogen met de korting, hun door voorzegde verordening opgelegd, en die verhooging te beschouwen als te zijn ingegaan op den len April dezes jaars. 't Welk doende, C. Plokhooij. J. W. Mügge. H. G. Heerma. W. Spuijman. Leiden, den 17en April 1902. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennenJ. M. Secrève, klerk bij de gemeente-politie te Leiden; dat hij op 1 Maart 1895 als zoodanig benoemd is op eene jaarwedde van ƒ300. dat hij toen niet is gebracht op den staat der pensioenge rechtigden, doch hem bij de op 1 April 11. in werking getreden verordening de verplichting is opgelegd om als gemeente ambtenaar voor zijn persoon bij te dragen, alsook om deel te nemen aan het pensioenfonds voor weduwen en kinderen; dat hem dientengevolge van zijn zeer bescheiden weekgeld wordt afgehouden een bedrag van 43 cents, zoodat zijn salaris nu slechts ƒ5.32 per week bedraagt; dat die korting zeer bezwarend is voor zijn gezin. Redenen, waarom hij zich tot Uwen Raad wendt met het eerbiedig verzoek, om zijn inkomen weder tot het vroeger be drag terug te brengen, door de jaarwedde te verhoogen met voormelde korting, en dit te willen beschouwen als te zijn in gegaan op 1 April jl. 't Welk doende, Leiden, 23 April 1902. J. M. Secrève N°. 105. Leiden, 6 Mei 1902. Ter vervulling der vacature van onderwijzer-plaatsvervangend hoofd aan de Jongensschool 2e klasse hebben wij de eer U in overleg met den arrondissements-schoolopziener, na inge wonnen bericht van het Hoofd der school, de volgende voor dracht aan te bieden: 1° B. Tii. AVENARIUS, onderwijzer te Vlissingen; 2° H. OBERMANonderwijzer te Lochemen 3° J. PAS, onderwijzer te Enschede. Onder mededeeling, dat de desbetreffende stukken in de Lees kamer ter inzage zijn neergelegd, verzoeken wij U tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden. N°. 106. Leiden, 7 Mei 1902. Bij het hierbij overgelegde schrijven van de commissie voor het Stedelijk Museum »de Lakenhal" hebben wij weinig te voegen. Waar wij nief gaarne de verantwoordelijkheid voor den ondergang van de aan de gemeente toebehoorende kunst schatten zouden dragen, kunnen wij moeilijk anders, nu door de meest bevoegde beoordeelaars restauratie dringend wordt noodig geacht, dan U voorstellen de daarvoor vereischte gelden onverwijld beschikbaar te stellen. Slechts rees de vraag bij ons of alle schilderijen welke voor restauratie in aanmerking kwamen aan de gemeente in eigen dom toebehoorden, dan wel of zich daaronder stukken bevonden, welke aan het Museum in bruikleen waren afgestaan. Mocht dit laatste het geval zijn, dan was de mogelijkheid geenszins uitgesloten, dat de eigenaars der schilderijen, nadat de ge meente meer of minder belangrijke sommen aan hunne res tauratie zou hebben besteed, deze weder zouden terugvorderen, in welk geval de gemeente o. i. geenerlei verhaal wegens de gemaakte kosten op hen zou hebben. Vandaar dat wij ons tot den waarnemenden conservator hebben gewend met het verzoek ons te willen mededeelen of zich onder de schilderijen die aanstonds voor restauratie in aanmerking komen, dat zijn die vermeld op de lijsten C en D, in bruikleen gegeven stukken bevonden en zoo ja, of hunne terugvordering c. q. door de eigenaars als een ernstig verlies voor het museum te be schouwen zou zijn. En toen nu bleek dat een 19tal stukken door verschillende instellingen van weldadigheid aan de ge meente in bruikleen waren afgestaan en dat de overgroote meerderheid daarvan inderdaad een zoo belangrijke kunst- of historische waarde bezit, dat hunne verwijdering uit het museum als een ernstig nadeel zou moeten worden beschouwd, verzochten wij de commissie aan de verschillende eigenaars mededeeling te doen van den toestand waarin hun eigendom zich bevond en voorts om zich te verzekeren, dat de eigenaars, indien de gemeente op hare kosten de vereischte restauratie deed uitvoerenbf wel zich zouden verbinden hun eigendom in de eerste 60 jaren niet op te vorderen of wél dat aan de gemeente in eigendom af te staan. Alleen in dat geval toch zouden wij vrijheid kunnen vinden Uwe Vergadering tot eene zoo belangrijke uitgave ten behoeve van niet aan de gemeente toebehoorende voorwerpen te ad- viseeren. Uit het nader door de commissie overgelegd schrijven van 3 dezer blijkt thans dat de heer Wttewaal bereid is de door hem in bruikleen afgestane schilderijen aan de gemeente in eigendom over te dragen en dat de door de Universiteits bibliotheek en het Paviljoen te Haarlem afgestane stukken door het Rijk zullen worden gerestaureerd (deze stukken be- hooren tot die welke eerst later voor restauratie in aanmerking zouden komen); voorts dat enkele stichtingen bereid zijn hun eigendom voor 60 jaren in bruikleen af te staan, anderen daarentegen nog geene beslissing hebben genomen. De stukken dezer laatste zullen dus o. i. voorloopig van de lijst moeten worden afgevoerd. Het gevolg daarvan is, dat lijst I (bijlage C) zal moeten worden verminderd met 5 stukken, waarvoor tezamen 670. is uitgetrokken en lijst II (bijlage D) met 8 stukken, voor wier restauratie ƒ299.werd noodig geacht. Het totaal be drag, voor de restauratie der op lijst I vermelde schilderijen benoodigd, zal daardoor dan tot 5650.ƒ670.dat is ƒ4980.worden teruggebracht, zoodat in de beide eerste jaren ƒ2490.zal noodig zijn. Deze uitgaven zullen voor het loopende jaar uit de onvoor ziene uitgaven moeten worden gevonden, waarop thans nog 7549.25 beschikbaar zijn; in het vervolg zullen bij de begroo ting de noodige gelden voor de restauratie kunnen worden beschikbaar gesteld. Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten: 1°. dat de op lijst I vermelde stukken, naafvoering daarvan van de bovenbedoelde 5 stukken, in de jaren 1902 en 1903 zullen worden gerestaureerd en dat daarvoor ƒ4980.zal worden beschikbaar gesteld 2°. dat de op lijst II vermelde stukken, na afvoering daar van van de bovenbedoelde 8 stukken, in de jaren 1904—1908 zullen worden gerestaureerd en dat daarvoor ƒ5388.50 zal worden beschikbaar gesteld; 3°. over te gaan tot de vaststelling van den hierbij overge- legden staat van af- en overschrijving ten bedrage van 2490.teneinde de voor het loopende jaar vereischte gelden beschikbaar te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. De Commissie voor het Stedelijk Museum »de Lakenhal" neemt de vrijheid Uwe aandacht te vestigen op den gevaar lijken toe&tand, waarin een groot deel der in het museum geplaatste schilderstukken verkeert. Waar in de laatste jaren bij de verschillende musea geregeld een vrij belangrijk bedrag werd uitgetrokken voor het onder houd der schilderijen, is dit alhier niet in die mate geschied en verkeert de collectie in een toestand, die dringend een spoedig ingrijpen vereischt, daar langer uitstel bij verschillende stukken moet leiden of tot zekeren ondergang of tot later veel kostbaarder restauraties. De commissie acht zich niet gerechtvaardigd de verant woording voor langer uitstel te dragen en heeft zich daarom gewend tot den heer de Wild te 's Gravenhage, wiens bekwaam heid op het gebied van restauratie van oude schilderijen be kend geacht mag worden, met het verzoek om van de geheele schilderijen-collectie eens na gaan, welke stukken restauratie behoefden, en hierbij aan te geven wat hiervan volgens zijn oordeel het dringendst in aanmerking kwam. De door hem hiervan opgemaakte lijst is hierbij gevoegd als bijlage A. Het groot aantal hierbij genoemde stukken en het belangrijke hiervoor vereischt bedrag maakt het noodzakelijk de restau raties over meerdere jaren te verdeelen. De commissie achtte zich echter bij de beantwoording der vraag, welke stukken het dringendst verbetering van hun toestand noodig hadden, niet tot eene beslissing gerechtvaardigd, zonder het deskundig oordeel te vragen van een algemeen erkend en onpartijdig deskundige. De heer Dr. C. Hofstede de Groot verklaarde zich op haar verzoek bereid een gemotiveerd rapport hierover uit te brengen, hetwelk wij als Bijlagen B, C en D hierachter doen volgen. Volgens dit rapport is dringend en terstond verbetering vereischt voor een 23-tal schilderijen in Bijlage C genoemd, waarvoor een bedrag vereischt wordt van t 7036.50, en wordt verbetering evenzeer dringend vereischt voor een 39-tal stuk ken, waarbij deze echter desnoods enkele jaren kan worden uitgesteld. Voor deze serie zal 5687.50 benoodigd zijn. De minder dringende restauraties ten slotte omvatten een groep van 51 schilderijen, te zamen voor 2758.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 3