DONDERDAG 10 APRIL 1902. 71 Sijtsma wenscht te behouden blijft in de verordening staan, want het godsdienstonderwijs wil ik niet schrappen. Nu zegt die geachte spreker, dat het zeer goed mogelijk is, te contro leeren of de leerlingen naar de kerk zijn geweest, maar dat het toezien op de naleving der andere godsdienstplichten ondoenlijk is. En dat laatste wordt toch in dit artikel aan den Directeur opgedragen. Er worden aan tal van ambtenaren verplichtingen opgelegd, die zij niet kunnen vervullen lk heb in verschillende betrek kingen, wanneer dergelijke verplichtingen aan anderen en aan mij werden opgelegd, daartegen altijd geprotesteerd, omdat men op die wijze ambtenaren tot plichtsverzuim noodzaakt. Men maakt de ambtenaren laks in het vervullen van hun plichten en wanneer iemand moet verklaren zijne verplich tingen slechts na te komen, voor zoover hem dat mogelijk is, bevindt hij zich reeds, gelijk ik zeide, op den gevaarlijken weg. Men moet derhalve geen verplichtingen opleggen, waar van de vervulling onmogelijk is. De heer de Lange. Ik gevoel wel iets voor het denkbeeld van den heer Fockema Andreae. Van een ambtenaar der gemeente wordt niet gevergd, dat hij eene bepaalde religie belijden zal en daarom acht ik het voor den Directeur der kweekschool een zeer bezwarend mandaat, wanneer hem wordt opgedragen toezicht te houden op het vervullen der gods dienstplichten door kweekelingen van allerlei gezindten. Toch moet er zoo goed mogelijk voor de zedelijke en gods dienstige vorming der kweekelingen gezorgd worden en daarom zou ik wel willen medegaan met het voorstel van den heer Fockema Andreae om die woorden uit het artikel te schrappen, maar ik zou er iets anders wenschen in te brengen, waardoor datgene, wat wij verliezen en dat zeer gering is, wordt aan gevuld door iets, dat wellicht van meer waarde is te achten. Het zwaartepunt van de verzorging dier jongelieden moet liggen bij degenen, bij wie zij inwonen en bij de godsdienst leeraren, van wie zij godsdienstonderwijs ontvangen. Dat zijn de personen, die als toeziende voogden moeten dienst doen. Ik lees in het artikel: »De Directeur is den kweekelingen die in het genot eener rijksbeurs zijn, of wier ouders of verzorgers elders wonen, bij het kiezen eener goede huisvesting behulpzaam." Dat goede huisvesting zou ik evenwel gaarne wat nader omschreven willen zien en daarom tusschen de woorden «huis vesting" en «behulpzaam" ingevoegd wenschen de woorden «bij personen die zooveel mogelijk van dezelfde godsdienstige gezindte zijn als de ouders der kweekelingen". De heer Pera. Ik heb over dat art. 34 heel wat nagedacht. Voor mij heeft het veel aantrekkelijks. Nu er zooveel verschil van meening bestaat onder de menschen en het eene deel zegt: er moet godsdienst zijn, het andere deel: godsdienst kunnen wij best missen, nu doet het mij weldadig aan, wanneer ik iets bemerk dat strekken kan om de herinnering aan godsdienst en wat daarmede in betrekking staat, levendig te houden. Dat wensch ik zooveel mogelijk te steunen. De heer Fockema Andreae oppert het bezwaar, dat aan de verplichting niet zal kunnen worden voldaan. Maar verplich ting en verplichting is twee. Ik geloof dat er toch altijd ook eenige rekening wordt gehouden met de bedoeling van een artikelhet staat mijns inziens vast dat de Raad der gemeente Leiden er nooit aan denken zal van een ambtenaar het on mogelijke te vergen, en er dus rekening mag gehouden wor den met de beteekenis, die in een artikel wordt gelegd in verband met het al of niet uitvoerbare. En wanneer dan door een artikel als dit den ambtenaar de opdracht wordt gegeven zich op het gebied van godsdienst niet geheel werkeloos te houden, dan zal dit ook niet zoo moeilijk zijn op te volgen. Wan neer de heer de Lange zegt dat de ambtenaar dan komt te staan tegenover allerlei omstandigheden in de maatschappijbij de verschillende godsdiensten voorkomende, dan antwoord ik, dat de ambtenaar op die omstandigheden kan voorbereid zijn hij weet wat hem in zijne betrekking wacht. Een en ander noopt mij aan te dringen op het behoud van art. 35, zooals het nu luidt. De heer Fockema Andreae. Het doet mij leed dat de "heer Pera de zaak heeft gebracht op een verkeerd spoor. Er is hier geen sprake van voorliefde voor godsdienst of niet. De heer Pera zegt dat er menschen zijn die zeggen: de maat schappij kan den godsdienst best missen. Ik neem aan dat er zulke menschen zijn, maar die maken dan toch eene kleine minderheid uit. Wij moeten blijven op het terrein van de praktijk. Met phrases wordt de godsdienst niet gediend. En nu heeft de heer Pera een zeer gevaarlijk argument gebruikt, nl. verplichtingen, en verplichtingen zijn twee. Er zouden dus zijn verplichtingen die men moet nakomen, en andere, waar mede men de hand kan lichten. En dan zou de verplichting om toe te zien op het nakomen der godsdienstplichten, eene zaak toch voor den heer Pera van het grootste gewicht, juist eene verplichting zijn waarmede men de hand kan lichten, want trouwe nakoming van dit voorschrift is voorden ambtenaar- niet mogelijk. Ik geloof echter, dat deze bepaling haar oorsprong vindt in de vrees, dat de godsdienst öf niet zal worden gediend, öf zal worden geschaad. Wij moeten echter die uiting van vrees schrappen, omdat daardoor ik herhaal het.aaft een ambtenaar eene verplichting wordt opgelegd, waarvan de nakoming niet van hem kan worden gevergd. Wij behooren er voor te waken, dat niet de ambtenaren evenals de heer Pera, gaan denken: plichten, en plichten zijn twee. De heer de Goeje. Ik wensch even op te merkendat de quaestie, hoe interessant ook, niet van groot practise!) belang is. Het is jaren geleden, dat het mij gelukte een paar Rijks beurzen te krijgen, maar sedert een 20-tal jaren zijn deze niet meer verleend. Dit artikel heeft dus meer eene historische beteekenis, maar moet behouden blijven, daar de mogelijkheid niet uitgesloten is, dat er later weder eens eene Rijksbeurs wordt gegeven. De heer de Lange. Eene enkele vraag aan den heer de Goeje, die zooeven eene kostelijke mededeeling heeft gedaan en wel bereid zal zijn ook daarop te antwoorden, lk zou gaarne willen weten, of er op de Kweekschool thans leerlingen zijn, wier ouders niet te Leiden wonen en die derhalve bij anderen ge huisvest zijn. De heer de Goeje. Ik kan dat niet met zekerheid beant woorden. Er zijn wel kweekelingen, die buiten de stad wonen, maar deze gaan dagelijks per tram of per spoor naar huis. De heer van Kempen. Indien zij er niet zijn, künnen zij morgen of overmorgen komen. Er bestaat tegenwoordig een generaal streven om alles wat op godsdienst gelijkt op stal te zetten en alleen voor den dag te halen, wanneer er voordeel mede te behalen is. Met dien geest ga ik niet mee'en daarom zou ik dit artikel onge wijzigd aangenomen wenschen te zien. Nu het hoofd der kweekschool door de aanneming vaneen der vorige artikelen niet gebonden is zooveel mógelijk alle lessen bij te wonen, maar er vele mag verzuimen, heeft hij zeker den tijd zich op de hoogte te stellen van deze hoogst belangrijke zaken. Hetgeen de heer Pera heeft gezegd is waar: «er zijn plichten en plichten, die verschillen", want de hoogste plicht is de godsdienstplicht en dat zal niemand ontkennen. De heer Pera. De heer Fockema Andreae is ingegaan op mijne bewering, dat plichten en plichten twee zijn, maar hij heeft dat gedaan op eene wijze, waarvoor geenszins reden bestond. Ik heb bij die uitdrukking eene toelichting omtrent de bedoeling gegeven, welke het recht afsnijdt om te spreken gelijk de heer Fockema Andreae heeft gedaan. Hetgeen de heer de Goeje heeft gezegd, gaf mij den indruk alsof dit geheele artikel eene phrase was en dus wel kon worden gemist. Het doel van mijn betoog is geweest aan te toonen, dat het noodig is aan den godsdienst te herinneren en waar nu door het voorstel van den heer Fockema Andreae eene belangrijke herinnering aan de noodzakelijkheid van het ont vangen van godsdienstonderwijs en van het vervullen van godsdienstplichten zou worden weggenomen, is dat voor mij een reden mij tegen dat amendement te verklaren. De Voorzitter. Ik maak er den heer Pera opmerkzaam op, dat in het artikel behouden blijven de woorden: «ziet toe, dat deze kweekelingen het godsdienstonderwijs bijwonen van den leeraar, daaitoe door ouders of voogden aangewezen." De heer de Lange Voordat wij tot stemming overgaan, zou ik den heer Fockema Andreae wel willen vragen, of hij er bezwaar tegen heeft om in zijn amendement ook op te nemen de door mij gewenschte toevoeging«bij personen die zooveel mogelijk van dezelfde godsdienstige gezindte zijn." De Voorzitter. Ik zou den heer de Lange in overweging willen geven om die twee zaken gescheiden te houden en van zijn denkbeeld een afzonderlijk amendement te maken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Fockema Andreae wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: P. J. van Hoeken, Aalberse, van Hamel, Sijtsma, Witmans, P. J. Mulder, van Tol, van Kempen, J. P. Driessen, Kerstens, Bots, Timp, Bosch, A.J.van Hoeken J.Jz., Pera en K ore vaar. Voor stemmen de heeren: van Dissel, de Goeje, de Vries, Fockema Andreae, van Lidth de Jende, Hasselbach, de Lange, Zaaijer, Kaiser en de Voorzitter. De Voorzitter. Wenscht de heer de Lange nog een amen dement voor te stellen? De heer de Lange. Dank U, M. d. V. Nu het amendement van den heer Fockema Andreae is verworpen en dus het artikel ongewijzigd is gebleven, heeft een amendement, als ik eerst wilde voorstellen, zijn beteekenis verloren. Art. 34 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 35 en 36 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 37, luidende: «De boeken en verdere leermiddelen worden aan de kwee kelingen en aspirant-kweekelingen van wege de gemeente verstrekt. Van kweekelingen, die de Kweekschool verlaten zonder dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 9