70
DONDERDAG 10 APRIL 1902.
De heer de Lange. Ik wist niet, dat Burg. en Weth. ge
woon zijn alleen dan niet-kweekelingen toe te laten, indien
de plaatsen niet worden ingenomen door aanstaande onder
wijzers of onderwijzeressen.
De heer Pera. Wij moeten toch in aanmerking nemen, dat
het eene inrichting van onderwijs geldt, waarvan eene te
groote uitbreiding schadelijk zal werken op het doel, waar
mede zij is in het leven geroepen.
Ik geloof dat er alleszins reden is te handhaven hetgeen
wij op dit oogenblik hebben.
De heer Sijtsma. Ik had in art. 18 niet gelezen, wat vol
gens den heer de Goeje daarin bepaald wordt. Ik trek daarom
mijn voorstel in.
De Voorzitter. Daar de heer Sijtsma verklaart zijn voorstel
in te trekken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 31 zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Art. 32 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 33, luidende:
«Het examen wordt afgenomen door den Directeur en de
leeraren volgens een door hen opgemaakt programma, dat aan
de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders en van den
Districts-schoolopziener wordt onderworpen."
De heer Pera. Ik ben altijd bang voor een wezen met twee
hoofden. Ik lees in art. 33: »Het examen wordt afgenomen
door den Directeur en de leeraren volgens een door hen op
te maken programma, dat aan de goedkeuring van Burgemeester
en Wethouders en van den districts-schoolopziener wordt on
derworpen." Nu verleent de districts-schoolopziener bij de
regeling der aangelegenheden van de Kweekschool op meerdere
punten zijne medewerking, maar meer als adviseerend persoon.
Wanneer ik echter deze bepaling goed begrijp, wordt hier de
goedkeuring van den districts-schoolopziener gevraagd en dat
acht ik niet aanbevelenswaardig.
Ik zou deze bepaling in dien zin wenschen gewijzigd te zien,
dat het advies wordt gevraagd van den districts-schoolopziener,
maar de goedkeuring blijft in handen van Burg. en Weth.
De heer van Hamel. Het Rijk geeft subsidie voor de Kweek
school en daarom heeft het het recht gekend te worden in de
regeling van de aangelegenheden dier school. Wanneer de in
vloed van den districts-schoolopziener op het vaststellen van
het programma wordt verminderd, vrees ik, dat de subsidie
daaronder zal lijden. Het reglement op de Rijkskweekscholen
zegt, dat de Directeur het programma opzendt aan den districts
schoolopziener, die het weder onderwerpt aan de goedkeuring
van den Minister. Zoo hebben wij hier de goedkeuring van
Burg. en Weth. en, daarboven staande, de goedkeuring van
den schoolopziener als ambtenaar van het schooltoezicht.
Het komt mij wenschelijk voor de bepaling onveranderd
te behouden.
De heer Pera. De heer van Hamel heeft een betoog geleverd
in den geest van mijn denkbeeld. Die geachte spreker heeft
ons verwezen naar het reglement voor de Rijkskweekscholen
en er aan herinnerd, dat bij de vaststelling van het programma
voor de examens aan die scholen de schoolopziener als meerdere
van de directeuren wordt erkend, terwijl ten slotte de goed
keuring bij den Minister berust.
Nu zouden naar mijne meening in dit geval Burg. en Weth.
de plaats behooren in te nemen van den Minister en als hoogste
macht moeten worden erkend. Tot het uiterste toe kan met het
advies van den schoolopziener worden rekening gehouden,
maar voor dat tweehoofdig wezen ben ik bang. De laatste
beslissing kan bij slot van zaken alleen in de hand van één
persoon zijn.
De heer van Hamei. Artikel 28 der vorige verordening luidde
»Het examen wordt afgenomen door den Directeur en de
leeraren volgens een door hen op te maken programma, dat
aan het oordeel van Burg. en Weth. en van den districts
schoolopziener wordt onderworpen."
Dit artikel is daarmede volkomen eensluidend, uitgezonderd
de vervanging van het woord «oordeel" door «goedkeuring."
De Voorzitter. Ik zou willen vragen of de leden zich met
de volgende redactie zouden kunnen vereenigen«Het examen
wordt afgenomen door den Directeur en de leeraren volgens
een door hen op te maken programma, dat aan de goedkeu
ring van Burg. en Weth., gehoord den districts-schoolopziener,
wordt onderworpen."
Zoo ja, dan wijzigen Burg. en Weth. het voorstel in dien zin.
Het gewijzigde art. 33 wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 34, luidende:
«De Directeur is den kweekelingen die in het genot eener
rijksbeurs zijn of wier ouders of verzorgers elders wonen, bij
het kiezen eener goede huisvesting behulpzaam, en ziet toe
dat deze kweekelingen hunne godsdienstplichten getrouw
nakomen en het godsdienstonderwijs bijwonen van de leeraren
welke de ouders of voogden daarvoor aanwijzen. Hij bepaalt
dit laatste zelf, indien het door de ouders of voogden aan
hem wordt overgelaten."
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik ben altijd erg
bevreesd voor het opleggen van verplichtingen aan ambte
naren, die zij onmogelijk kunnen nakomen. Ik weet wel dat
dit artikel is overgenomen uit de oude verordening, maar ik
wensch niet mede te werken tot het opnieuw opleggen van
eene verplichting, die onmogelijk kan worden nagekomen en
die ook volkomen noodeloos is.
De Directeur moet toezicht uitoefenen dat de kweekelingen
getrouw hun godsdienstplichten nakomen. Hoe wil hij dit doen
Hoe kan hij zelfs de nakoming van den meest openlijken
godsdienstplicht, het kerkgaan, nagaan? De kweekelingen zijn
door de geheele stad verspreid, hoe wil hij nu controleeren
of zij allen getrouw naar de kerk gaan. En dan de andere
godsdienstplichten, die niet zoo in het openbaar worden ver
vuld. Naar ik meen behoort het tot de godsdienstplichten
van sommige gezindten om een morgengebed te doenhoe wil
hij de nakoming daarvan controleeren?
En het is geen zaak van weinig belang, een ambtenaar eene
verplichting op te leggen die hij toch niet kan nakomen
want noodzaakt men hem op deze wijze met de eene ver
plichting de hand te lichten, dan zal hij dit langzamerhand
met andere verplichtingen ook gaan doen. Ik stel dus voor
om uit het ar tikel de woorden«hunne godsdienstplichten
getrouw nakomen en" te schrappen. Ik durf dit gerust voor
stellen omdat de kweekelingen toch bij personen, daartoe
door hunne ouders uitgekozen, inwonen, die op de getrouwe
nakoming der godsdienstplichten kunnen toezien, terwijl
bovendien de leeraars der verschillende gezindten als herders
op hunne kudde ook wel het oog zullen houden.
De heer van Hamel. In hetgeen de heer Fockema Andreae
zegt moge veel waars zijn, aan den anderen kant luidt toch
art. 7 van het reglement op de Rijkskweekscholen evenzoo
De heer Fockema Andrew. Ja, maar daar geldt het interne
kweekelingen, dat maakt een groot onderscheid.
Het amendement van den heer Fockema Andieae wordt
voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van
beraadslaging uit.
De heer Sijtsma. Ik zou het zeer betreuren, wanneer de
bewuste woorden uit het artikel vervielen. Ik weet bij ervaring
dat vele ouders van kweekelingen op de Rijkskweekscholen,
waar deze bepaling ook voorkomt, het zeer op prijs stellen
dat de Directeur of Directrice het toezicht houdt op de na
koming der godsdienstplichten. De jongelieden zijn dan juist
op een leeftijd dat zij hunne godsdienstplichten heel licht
opnemen, en heel gaarne Zondags 's morgens wat anders doen
dan naar de kerk gaan. Het moge waar zijn, dat de controle
niet altijd gemakkelijk gaat, te doen is het wel. 's Maandags
kan de Directeur bijv. vragen of de kweekelingen naar de
kerk zijn geweest, en het zullen al heel brutale leerlingen
zijn die ja zullen antwoorden, wanneer zij daar niet zijn geweest.
Het hangt er maar van af of de Directeur zijn taak consciëntieus
opvat. Doet hij dit, dan kan hij wel degelijk zorgen, dat zij
de kerk en de catechisatielessen bezoeken. Wel zegt de heer
Fockema Andreae, dat die controle zeer moeilijk is, maar
vele ouders stellen er prijs op, dat hun kinderen naar de kerk
gaan en juist daarop kan mijns inziens de Directeur zeer
goed toezien. Het is een van diens eerste plichten, niet alleen
te zorgen, dat de kweekelingen, die aan zijn hoede worden
toevertrouwd, hunne opleiding ontvangen voor de vakken,
waarin zij later onderwijs moeten geven, maar ook om toe
te zien op de godsdienstige en zedelijke vorming dier leerlingen.
Nu zal de heer Fockema Andreae mij toevoegen, dat bij
het naar de kerk gaan en het volgen der catechisatie-lessen
nog zoovele andere dingen behooren, maar wanneer die twee
zaken worden verwaarloosd door den Directeur, zal deze op
de overige factoren der zedelijke vorming ook minder nauw
lettend toezien.
De leerlingen, die in kosthuizen wonen, kunnen terecht
komen in gezinnen, waar in dit opzicht een gunstige invloed
op hen wordt uitgeoefend, maar het tegendeel kan evengoed
het geval zijn. Het kan ook voorkomen dat zij inwonen bij
menschen, die tevreden zijn met de maandelijksche ontvangsten
en zich overigens met die jongelieden niet inlaten.
Ik zou er daarom prijs op stellen deze uitdrukking in de
verordening te houden.
De heer Fockema Andreae. Een deel van hetgeen de heer