DONDERDAG
40 APRIL 1902.
67
komt met den achterkant der loods er zullen echter niet
veel hooiwagens passeeren, omdat er slechts ééns per jaar
wordt gehooid maar dan zal niet veel schade aan de loods
worden toegebracht, omdat vermoedelijk een gedeelte van het
hooi van den wagen zal moeten worden afgenomen.
De heer de Lange. Ik geloof dat een weg van 2.30 M.
ik heb zelf 2.50 M. gemeten te smal is voor een hooiwagen,
maar dat is evenzeer, in mindere mate, het geval met een
weg van 3 M. breedte. De heer van Driel heeft geen vergun
ning noodig van de stad Leiden om die loods te plaatsen.
Komt die loods precies op het terrein van den heer van Driel
te staan, dan zal de heer Hoos dezelfde belemmeringen, hoe
wel in eenigszins mindere mate, ondervinden als thans.
Wanneer men naast den weg een open terrein heeft, zal
het hooi zonder bezwaar 75 cM. buiten den wagen mogen
uitsteken, maar dat zal door de bebouwing voortaan niet meer
het geval kunnen zijn, Voor gewone voertuigen echter is de
weg nog breed genoeg.
De Voorzitter. Ik vvensch te doen opmerken, dat de heer
van Driel vergunning vraagt om die loods voorloopig te laten
staan. Mocht in de toekomst echter blijken, dat het uitsteken
dier loods over den openbaren weg eenige belemmering voor
het verkeer oplevert, dan heeft de Raad het altijd in zijn macht
de verleende vergunning in te trekken en den heer van Driel
te noodzaken de loods te verkleinen.
De heer P. J. van Hoeken. Aangezien de meeste leden
van den Raad en ook ik, eerst thans de bezwaren vernemen
van den heer Hoos, zou ik het raadzaam achten dit punt van
de agenda af te voeren. De zaak kan dan eerst nog eens
worden onderzocht.
De Voorzitter. Wanneer er leden zijn, die verklaren in
deze zaak niet voldoende inlichtingen te hebben ontvangen,
zie ik geen reden, waarom Burg. en Weth. hun den tijd niet
zouden geven de noodige wijsheid op te doen. Ik wil echter
doen opmerken, dat het rapport van den Directeur van
Gemeentewerken bij de stukken in de leeskamer heeft gelegen.
Daar hebben de heeren zich van een en ander op de hoogte
kunnen stellen. In dat rapport wijst de Directeur op de smal
heid van den weg en deze staat zelfs in cijfers uitgedrukt.
In zooverre is het bezwaar van den heer Hoos derhalve wel
bekend, maar, indien het voorstel van den heer van Hoeken
wordt ondersteund, bestaat er onzerzijds niet veel bezwaar
dit punt in eene volgende vergadering te behandelen.
Kunnen de heeren zich met dit voorstel vereenigen?
Zonder hoofdelijke stemming wordt tot de aanhouding van
het verzoek besloten.
XII. Vaststelling van de Verordening voor de Kweekschool
voor Onderwijzers en Onderwijzeressen.
(Zie Ing. St. n°. 77).
Er worden geen algemeene beschouwingen gehouden.
Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 2, luidende:
»Aan het hoofd der Kweekschool staat een leeraar met deri
titel van directeur, wien, behalve de directie, ten hoogste
20 uren les per week worden opgedragen."
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb tegen art. 2 op zichzelf
geen bezwaar; echter zou ik U wel willen verzoeken om de
behandeling van dit artikel aan te houden totdat art. 6 is
goedgekeurd, omdat het mogelijk is, dat bij aanneming van
een amendement, dat ik op art. 6 wensch voor te stellen,
andere leden bezwaar zouden hebben tegen art. 2 zooals het
nu luidt.
De Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegen om art. 2
aan te houden.
De artt. 3 tot en met 5 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 6, luidende:
»De jaarwedde van den Directeur bedraagt, onafhankelijk
van het aantal door hem gegeven lessen, f 3200.
De jaarwedde der leeraren bedraagt zooveel maal 75.—
'sjaars als zij wekelijks uren les geven, met uitzondering
van die der leeraren voor het teekenen en de gymnastiek,
welke bij afzonderlijke verordening geregeld wordt, en der
leeraressen voor het onderwijs in de handwerken voor meisjes,
dat met 50.— in het jaar per wekelijksch lesuur bezoldigd
wordt."
De heer de Lange. M d. V. Het heeft mij eenigszins be
vreemd dat de eerste alinea van art. 6 is geredigeerd zooals
ze nu luidt. Daarin toch staat wat anders dan waartoe wij
verleden jaar hebben besloten. Toen hebben wij besloten een
Directeur te benoemen op eene jaarwedde van 1700.als
zoodanig, behalve zijne jaarwedde als leeraar, die berekend
zou worden tegen f 75.per wekelijksch lesuur, terwijl hem
20 lesuren per week zouden worden opgedragen.
Dit is een groot verschil met hetgeen ik nu lees: »de jaar
wedde van den Directeur bedraagt, onafhankelijk van het aan
tal door hem gegeven lesuren, f3200.Mijns inziens bestaat
er geen enkele reden om af te wijken van hetgeen wij ver
leden jaar hebben besloten, te meer niet omdat ik toen reeds
de opmerking heb gemaakt: het komt mij voor dat of de
jaarwedde van den Directeur te hoog is, of het aantal lesuren
te groot. Daarop is mij toen door den Voorzitter geantwoord,
dat noch het een noch het ander het geval was; de heer
van Dijk vond in 20 lesuren absoluut geen bezwaar. Met
handhaving van ons besluit van verleden jaar zou ik dus nu
willen voorstellen om de eerste alinea aldus te lezen»de jaar
wedde van den Directeur bedraagt 1700.— als zoodanig,
en bovendien zooveel maal 75.— 'sjaars als hij wekelijks
uren les geeft." In art. 2 zouden dan kunnen vervallen de
woorden »ten hoogste" hoewel het voor mij geen bezwaar
zou opleveren wanneer die woorden blijven staan.
De heer de Goeje. M. d. V. Uit art. 2 blijkt duidelijk, dat de
verordening hetzelfde beoogt als de heer de Lange bedoelt. Maar
het is mogelijk, dat, om redenen die men niet kan voorzien,
het niet ter wille van den Directeur, maar ter wille van de
school noodig is dat door hem een of twee lesuren minder
worden gegeven, wat dan dadelijk van invloed zou wezen op
zijne bezoldiging. Dit heeft men door de bepaling van art. 6
willen voorkomen. Deze bepaling is werkelijk in het belang
van de school. Artikel 2 zegt: »hein wordt opgedragen"; hij
zal dus 20'uren les geven en daarvoor wordt hij op deze
wijze bezoldigd. Doch als het nu in het belang van de in
richting zou zijn, dat de Directeur van het geven van een
paar lesuren wordt ontslagen, zoo zou bij de door den heer
de Lange gewenschte redactie het gevaar ontstaan, dat hij
zich daartegen verzette of althans geen voorstel in dien geest
zou doen, omdat daarmede voor hem eene vermindering van
traktement gemoeid is. Daarom is het wenschelijk, dat de door
Burg. en Weth. voorgestelde redactie van het artikel worde
behouden.
De heer de Lange. Verleden jaar heb ik daarvoor iets ge
voeld en ik heb er toen op aangehouden, dat het aantal les
uren van den Directeur zou worden verminderdmaar ik wil
de bezoldiging niet bepalen op f 3200, dat is het verschil.
Ik heb toen als mijne meening uitgesproken, dat het hoofd
der inrichting qua directeur een traktement moest hebben
van f 1700, maar dat het onmogelijk was hem 20 uren les
te laten geven. 16 lesuren met eene bezoldiging van f 75
per lesuur was m. i. beter. Toen is echter door den Voorzitter
verzekerd, dat er geen bezwaar tegen bestond om den Directeur
20 lesuren <?p te dragen; de schoolautoriteiten, die daarover
waren gehoord, hadden zich in dien geest uitgelaten. Dat
bezwaar gold dus toen niet.
Ik herhaal: laten wij behouden wat wij verleden jaar hebben
besloten en niet op eene wijze, die eigenlijk voor den Raad
niet te berekenen is, verandering brengen in het traktement
van den Directeur, want deze redactie van het artikel, die
tot mijne bevreemding door Burg. en Weth. niet eens is toe
gelicht, brengt eene wijziging in de bezoldiging van dien
ambtenaar.
De Voorzitter. Maakt de heer de Lange er een voorstel van
De heer de Lange: Ja, M. d. V., ik heb de eer voor te
stellen de eerste alinea van het artikel aldus te lezen: »De
jaarwedde van den Directeur bedraagt ƒ4700 als zoodanig en
bovendien zooveel maal f 75 'sjaars als hij wekelijks uren
les geeft". Dat is in overeenstemming met hetgeen de Raad
verleden jaar op 20 Juni heeft besloten.
De Voorzitter Wanneer dit voorstel wordt aangenomen,
zal daarvan het gevolg zijn, dat aan den Directeur het geven
van 20 uren les zal worden opgedragen.
De heer de Lange. Er is gezegd, dat dit geen bezwaar was.
De Voorzitter. Ik mag dus aannemen, dat de heer de
Lange niet meer op artikel 2 wenscht terug te komen?
De heer de Lange. Neen, M. d. V. Ik heb alleen verzocht
om artikel 2 vast te stellen na dit artikel, omdat het daarin
voorkomende »ten hoogste" in verband staat met artikel 6.
Artikel 2 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
In stemming gebracht, wordt het aangenomen met 21 tegen
5 stemmen.