66 DONDERDAG 10 APRIL 1902. deskundige uitspraak zou waarborgen. In die woorden ligt eenigszins opgesloten het vermoeden, dat het het streven van de slagers is om wat niet goed is, toch te doen goedkeuren, omdat de slagers ook hunnerzijds een deskundige willen aan stellen. Nu wensch ik er de aandacht op te vestigen, dat zelfs in dit geval die deskundige toch zal staan naast de andere des kundigen, zoodat ook de resultaten van het onderzoek wel goed zullen blijven. Bij deze opmerking zal ik het nu laten en afwachten de wijzigingen, die later zullen worden voorgesteld. De heer van Kempen. Ik zal stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth. omdat daarbij in uitzicht wordt gesteld dat aan eene mijns inziens billijke klacht van de slagers zal worden tegemoet gekomen. En dat juich ik ten zeerste toe, omdat het niet onbekend is, dat de oprichting van een abat toir in Leiden niet met algemeene sympathie is begroet. En wanneer nu door een maatregel, als waarop nu wordt aange drongenhet mogelijk zou blijken, dat ten slotte het abattoir populair kan worden, dan zou mij dit zeer aangenaam zijn. De heer Aalbèrse. M. d. V. Een enkel woord slechts, omdat, wanneer van de zijde van Burg. en Weth. niet geant woord werd op hetgeen door den heer Pera is gezegd, het den schijn zou kunnen hebben, alsof zijne onderstelling, dat bij Burg. en Weth. eenig wantrouwen in de bedoeling van de slagers had voorgezeten, juist was. Ik geloof namens het Dag. Bestuur te kunnen spreken, wanneer ik zeg, dat die onderstelling geheel onjuist is. Integendeel, wij zijn uitgegaan van de meening, dat indien het technisch mogelijk was, de zaak te regelen zooals de slagers het wenschen, dit ook moest geschieden. Maar aan de verwezenlijking van het denkbeeld zijn grooter moeilijkheden verbonden dan men wel denkt, maar thans onnoodig is om te bespreken; dat komt later wel bij de wijziging van de verordening. Maar wantrouwen be staat er. niet. Wat Burg. en Weth. zeggen, dat zij nl. iets voor het verzoek gevoelen, sluit reeds uit de onderstelling dat het voorstel met wantrouwen zou zijn begroet. Ik zeg dit alleen om den indruk, die door de woorden van den heer Pera zou kunnen worden gevestigd, uit te wisschen. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verzoek van C. J. de Nie om kwijtschelding van boete wegens te late oplevering van de 4e Wethouderskamer. (Zie Ing. St. n°. 76). De heer van Tol. Ik zou er voor wezen om die boete ge heel kwijt te schelden, omdat wij overtuigd zijn, dat de aan nemingssom te laag was Het zou naar mijne meening aan beveling verdienen om bij aanbestedingen het werk niet te gunnen aan den laagsten inschrijver, indien blijkt dat zijn aannemingssom te laag is. In den regel is dit schadelijk voor het werk en wordt de werkman de lijdende partij. De Voorzitter. Ik vraag aan den heer van Tol, waarom wij dan eene verordening op den maximumarbeidsduur en het minimumloon hebben. De werkman kan nooit de lijdende partij worden. Het recht om aan den aannemer in bepaalde gevallen eene kleine boete op te leggen, geeft ons juist een waarborg tegen nog lichtvaardiger inschrijvingen dan thans plaats hebben, en wanneer de aannemer vooruit weet, dat hem later de boete toch zal worden kwijtgescholden, zal hij nog meer gaan ver trouwen op de goedgeefschheid van den Raad. Ten einde dat te voorkomen, is de bevoegdheid om eene geringe boete op te leggen noodzakelijk. Dat is de leidende gedachte geweest van de Commissie van Fabricage, die ons in deze van advies heeft gediend. De heer van Tol. Het is niet mijne bedoeling het recht om boete op te leggen in te trekken, maar in dit geval is gebleken, dat de aannemingssom te laag was. Het zou m. i. aanbeveling verdienen een werk niet te gunnen aan den laagsten inschrijver, indien blijkt, dat diens aannemingssom te laag is. De Voorzitter. Hoe zal men kunnen constateeren of eene aannemingssom al dan niet te laag is? Naar welken maatstaf zullen Burg. en Weth. dat moeten beoordeelen? Dat is zeer moeilijk. De hoofdzaak is, dat men te doen heeft met een soliden inschrijver. Nu geloof ik, dat op de soliditeit van den heer de Nie niets is aan te merken en in zulk een geval gaat het niet aan te zeggengij zijt wel solide, maar uwe inschrijvingssom is te laag en daarom gunnen wij u het werk niet. In theorie kan de redeneering van den heer van Tol mooi schijnen, maar in de practijk is het onuitvoerbaar. De vraag, of de laagste inschrijver een solide persoon is en of hij behoorlijke borgen kan stellen, geldt voor Burg. en Weth. als leiddraad bij de beoordeeling van de quaestie of hem het werk al dan niet zal worden gegund. Het zou voor een soliden aannemer eene beleediging zijn, indien Rurg. en Weth. hem, voor het geval hij de laagste inschrijver was, het werk niet gunden. Dat zou voor zulk een persoon een gegronde reden zijn om een klacht in te dienen. In theorie gevoel ik iets voor het bezwaar van den heer van Tol, maar practisch is het onmogelijk daaraan tegemoet te komen. De heer van Tol Er wordt door den Directeur van Gemeente werken toch eene begrooting opgemaakt voor ieder werk, dat wordt aanbesteed? Die begrooting zou men als maatstaf kunnen nemen bij de beoordeeling van de vraag, of eene inschrijvingssom al dan niet te laag is. Kleine afwijkingen kunnen natuurlijk voorkomen, maar het verschil tusschen de begrooting en de som, waarvoor het werk gegund wordt, mag niet te groot zijn. De Voorzitter. De ondervinding, die Burg. en Weth. op het gebied der aanbestedingen hebben opgedaan is deze, dat het zelfs bij de meest nauwkeurige begrootingen van den Directeur van Gemeentewerken herhaaldelijk is voorgekomen, dat inschrijvingen plaats hebben, die ver beneden de raming bleven. Wanneer wij die inschrijvingen, door solide aannemers gedaan, hadden afgewezen, zouden wij aan de gemeente groote schade hebben veroorzaakt. De uitvoering dier werken is niet alleen tot genoegen van de deskundigen, die Burg. en Weth. voorlichtten, maar ook tot genoegen van de aannemers zeiven afgeloopen. Waar zou het heen moeten, wanneer wij een inschrijver een werk niet gunden, indien hij naar onze meening te ver beneden de raming van den Directeur van Gemeente werken bleef? Nu zal men zeggen, dat in de door mij bedoelde gevallen de raming te hoog is geweest; dat is niet onmogelijk, maar bij de aanbestedingen bleek, dat er ook aannemers waren, die het werk te hoog hadden geschat en ver boven de begrooting hadden ingeschreven. Practisch zal het denkbeeld van den heer van Tol op groote moeilijkheden stuiten. Als voorbeeld noem ik alleen het bouwen van Endegeest, dat is het juiste cijfer weet ik niet op 't oogenblik aan genomen voor ƒ25000.beneden de raming. De inschrijver was goed en het werk is ten genoegen van de gemeente opge leverd. Volgens uwe theorie had men nu die inschrijving moeten weigeren. Dat gaat toch niet. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Ik geloof ook dat de zaak in de praktijk zeer moeilijk uitvoerbaar is. De heer van Tol had zich m. i. op een ander standpunt moeten plaatsen, en er op moeten aandringen dat de tijd om een werk op te leveren niet te kort wordt gesteld. Want juist daaruit komen menigmaal de boeten voor te late oplevering voor. Ik zou daarom Burg. en Weth. wel in overweging willen geven de opleveringstijden bij de verschillende aanbestedingen niet te kort te nemen. De Voorzitter. Burg. en Weth. nemen dat ook wel in aanmerking, maar het gold hier een werk van weinig omvang en waarbij wat haast was. Het eenvoudigste voor den heer van Tol is om tegen het voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. De heer Van Tol. M. d. V. Ik kan nu wel medegaan met het voorstel, mits in het vervolg bij aanbestedingen vooreen klein bedrag tegen al te lage inschrijvingen worde gewaakt. Deze inschrijving was te laag en daaronder moet het werk lijden. De Voorzitter. Wij zullen uwen wensch in overweging nemen. Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten de boete tot een bedrag van f 100 kwijt te schelden. XI. Verzoek van P. van Driel Bzn. om den eigendom en het gebruik van twee strookjes grond nabij den Haagweg onder de gemeente Zoeterwoude. (Zie Ing. St. n°. 74). De Voorzitter. Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de firma Hoos Zoon. De heer Pera. M. d. V. De heeren Hoos komen ons nu vertellen dat door het bouwen van de loods de gemeenschap wordt verbroken zoodat er geen voer hooi meer kan passeeren. Is dit zoo Ik weet het niet. Als er bezwaren aan het plaatsen van de loods zijn verbonden, dienen die te worden overwogen. De Voorzitter. De heer Hoos is eerst gisteren bij mij ge weest om mij de zaak uit te leggen. Wanneer het voorstel wordt aangenomen, dan zal de weg op het smalste punt bij de loods, want de loods staat er al, nog geen 2^ meter breed zijn, ongeveer 2.30, terwijl op dat punt de loods 0.50 meter van den weg inneemt. Wanneer de loods er dus niet stond, zou de weg nog geen 3 M. breed zijn. Het is wel mogelijk dat een hooiwagen, die zeer breed opgeladen is, in aanraking

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4