GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
51
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 73. Leiden, 28 Maart 1902.
Naar aanleiding van nevensgaand adres van C. J. Leyh,
C. Wijnnobel, Th. M. W. Bergers en W. Th. A. Bergers, in
hunne hoedanigheid respectievelijk van voorzitter en secretaris
der Leidsche Runder- en Varkensslagers-Vereeniging en van
voorzitter en secretaris van de Leidsche Varkensslachters Veree-
niging bij Uwe Vergadering ingediend, wenschen wij er in de
eerste plaats op te wijzen, dat ingevolge art. 19 der Verordening
op de Vee- en Vleeschkeuring van 8 November 1894 (Gem.BI.
n°. 10) de herkeuringen worden verricht door drie door Burg. en
Weth. benoemde en beëedigde personen, zoodat adressanten
ten onrechte spreken van een te benoemen commissie van twee
deskundigen. De vraag rijst dus, of adressanten, indien zij
hierop werden gewezen, ook dan nog met de benoeming door
den betrokken vleeschhouwer of spekslager van één deskundige
tevreden zouden zijn. Immers het geopperde bezwaar zou in
dat geval niet zijn weggenomen, omdat de door de gemeente
te benoemen deskundigen ook dan nog een overwegenden in
vloed op de einduitspraak zouden behouden.
In de tweede plaats is de door adressanten gemaakte ver
gelijking van de beslissing der herkeuringscommissie met een
scheidsrechterlijke uitspraak ten eenenmale onjuist. Immers,
het geldt hier niet een scheidsrechterlijke uitspraak, maar
veeleer eene beslissing in hooger beroep en het bezwaar van
adressanten bestaat dan ook eigenlijk meer hierin, dat de
gemeente bij de tegenwoordige wijze van samenstelling der
herkeuringscommissie rechter zou zijn in eigen zaak.
Wat daarvan echter zij, wij moeten erkennen, dat wij wel
iets voor het door adressanten geopperde bezwaar gevoelen
al wenschen wij daaraan dan ook in één adem toe te voegen,
dat wij volkomen overtuigd zijn dat de uitslag der herkeu
ringen ook bij elke andere deskundige samenstelling der her
keuringscommissie volkomen dezelfde zou zijn geweest en dat
het recht op een eerlijk en onpartijdig onderzoek of de goe
deren wel op deugdelijke gronden zijn afgekeurd, waarop
adressanten zeer terecht aanspraak maken, steeds behoorlijk
werd gehandhaafd.
Zouden wij dan ook, om zelfs den schijn van partijdigheid
weg te nemen, zeer geneigd zijn aan het bezwaar van adres
santen tegemoet te komen, toch vreezen wij reeds thans, dat
aan de uitvoering van dat denkbeeld overwegende moeilijk
heden zouden in den weg staan. Immers, voor zoover wij
reeds thans over deze zaak hebben kunnen nadenken, komt
het ons voor, dat niet licht eene wijze van samenstelling der
herkeuringscommissie zal mogelijk zijn, welke tegelijkertijd
adressanten zal bevredigen en tevens een volmaakt betrouw
bare deskundige uitspraak zou waarborgen.
In ieder geval echter zouden wij het ontijdig achten thans
tot eene wijziging van de verordening op de vee- en vleesch
keuring over te gaan. Immers, wij staan thans aan den voor
avond van de ingebruikneming van het openbaar slachthuis.
Dientengevolge zullen nog in den loop van dit jaar verschil
lende verordeningen op het openbaar slachthuis moeten wor
den ontworpen en tegelijkertijd natuurlijk ook de geldende
verordening op de vee- en vleeschkeuring moeten worden
herzien. Bij die gelegenheid zullen wij dus ook de zaak, die
het hier geldt, nog eens ernstig onder de oogen kunnen zien
en het resultaat onzer overwegingen in een al of niet op dit
stuk gewijzigde bepaling aan uwe beslissing kunnen onder
werpen. Inmiddels echter stellen wij U voor tot aan de inge
bruikneming van het openbaar slachthuis de thans bestaande
regeling ongewijzigd te handhaven.
Mitsdien geven wij U in overweging ons te machtigen aan
adressanten te berichten dat, daargelaten de vraag in hoeverre
inwilliging van hun verzoek wenschelijk en uitvoerbaar zou
zijn, daaraan in ieder geval op dit oogenblik niet kan worden
voldaan, maar dat bij de herziening der bestaande regeling op
de vee- en vleeschkeuring, welke, in verband met de opening
van het openbaar slachthuis, nog in dit jaar zal plaats hebben,
nader zal worden overwogen of en in hoeverre aan hunne
bezwaren kan worden tegemoet gekomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
Ondergeteekenden C. J. Leijh, Voorzitter en C. Wijnnobel,
Secretaris der Leidsche Runder- en Varkensslagers-Vereeni
ging, alhier, goedgekeurd bij Kon. besl. d.d. 10 Juli 1894
Staatsblad N°. 189 en
Ondergeteekenden Th. M. W. Bergers, Voorzitter en W. Th.
A. Bergers, secretaris der Leidsche Varkensslachters Vereeni-
ging alhier, goedgekeurd bij kon. besluit van 14 Dec. 1901, N°. 56. I
Nemen als vertegenwoordigende bovengenoemde vereeni-
gingen eerbiedig de vrijheid UEd. Achtbare te verzoeken art.
19 alinea 5 der verordening op den invoer, het vervoerende
keuring van vee en vleesch en den handel in vleesch in de
gemeente Leiden, d.d. 8 Nov. 1894, aldus te wijzigen, dat bij
verschil van meening omtrent de gegrondheid eener afkeuring
van vee en vleesch, het den betrokken vleeschhouwer of spek
slager vergund zij in de te benoemen commissie van twee
deskundigen, met de herkeuring belast, er zelve één te mogen
benoemen, in plaats zooals thans beiden te doen benoemen
door Burgemeester en Wethouders.
Zij gronden dit verzoek op de volgende overwegingen:
dat het in den regel plaats heeft, wanneer er in eene of an
dere zaak scheidsrechterlijke beslissing wordt verlangd, de
benoeming der scheidsrechters geschiedt met medewerking
van beide partijen.
Dat dit ook alleen geschikt is om het rechtsgevoel van den
in het ongelijk gestelden te bevredigen, wat nooit het geval
kan zijn, wanneer de scheidsrechters slechts door één der par
tijen zijn benoemd; dat hierdoor bij eventueele schade door
afkeuring de vleeschhouwers en spekslagers ook in de oogen
hunner leveranciers van vee meer recht zullen hebben tot het
eischen van schadevergoeding, dan wanneer de herkeuring
blijft geschieden volgens de thans geldende bepaling, omdat
de verkooper bij eene scheidsrechterlijke uitspraak door eene
commissie, welke door beide partijen is saamgesteld, meer
vertrouwen in de uitspraak dier commissie zal hebben, dan
wanneer die commissie is saamgesteld alleen door Burgemeester
en Wethouders.
En omdat wij meenen bij afkeuring van aan ons behoorende
goederen recht te hebben op een eerlijk en onpartijdig onder
zoek of de goederen wel op deugdelijke gronden zijn afgekeurd,
veroorloven wij ons er met de meeste bescheidenheid op te
wijzen, dat de thans gevolgde gedragslijn, al is de behandeling
der zaken in alle opzichten volkomen juist, toch den schijn
geeft van te zijn: een partijdig onderzoek.
Wij twijfelen dan ook geenszins of UEd. achtbare zult dit
ons verzoek in goedgunstige overweging willen nemen en tee
kenen ons met de verschuldigde hoogachting
Uwe onderdanige dienaren
C. J. Leijh, Voorzitter.
C. Wijnnobel, Secretaris.
Th. M. W. Bergers, Voorzitter.
W. Th. A. Bergers, Secretaris.
Leiden, den 22 Februari 1902.
N°. 74. Leiden, 28 Maart 1902.
In de meening daarvan eigenaar te zijn, is door P. van
Driel Bz., alhier, een strookje gemeentegrond, gelegen onder
de gemeente Zoeterwoude, nabij den Haagschen straatweg, on-
bevoegdelijk in gebruik genomen. Toen hem daarna dezerzijds
op zijne vergissing werd gewezen en ook bij het daarna op
zijn verzoek ingesteld onderzoek bevestigd werd, dat de inge
nomen grond, ter grootte van 8 M2, eigendom is der gemeente
Leiden, verzocht de heer van Driel ons den abusievelijk in
gebruik genomen grond in huur te mogen bekomen.
De Commissie van Fabricage, hieromtrent door ons gehoord,
achtte het verkieslijker dat adressant den eigendom zou aanvra
gen van een gedeelte van den grond, welks behoud voor de ge
meente van geenerlei belang was en dat hem het overblij vende
stukje ten gebruike zou worden afgestaan onder de door Uwen
Raad bij besluit van 26 Januari 1896 vastgestelde voorwaarden.
Blijkens zijn in de Leeskamer ter inzage liggend nader
schrijven had de heer van Driel daartegen geen bezwaar.
Het onbevoegdelijk door hem in gebruik genomen strookje
grond laat zich toch in tweeën verdeelen.
In de eerste plaats is door adressant een loodsje gebouwd
op een stukje, ter grootte van 2 M2, van een aan de gemeente
Leiden toebehoorenden particulieren weg. Dit stukje, meent
de commissie, kan zonder bezwaar ten gebruike worden af
gestaan omdat de versmalling van den weg tengevolge van
de plaatsing van het loodsje niet van dien aard is, dat het
noodig zou zijn den heer van Driel te gelasten dat weder weg
te ruimen.
En in de tweede plaats' is door adressant een schutting ge
plaatst, evenwijdig aan de grenslijn aan de overzijde van
den weg, waardoor een in zijn terrein inspringend gedeelte
van den weg, groot 6 M2, in beslag wordt genomen. Van
dit gedeelte kan zonder schade van het gemeentebelang de
eigendom veilig aan den heer van Driel worden afgestaan.
De hierbij overgelegde situatieteekening zal u een en ander
nog duidelijker maken.
De koopprijs van den over te dragen grond wenscht de
commissie te bepalen op f 5.per M2, hetgeen ook ons col
lege billijk voorkomt.
Mitsdien geven wij U in overweging aan P. van Driel Bzn,
alhier