62 DINSDAG 25 MAART 1902. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 18 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 19 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Art. 20 wordt door ons gewijzigd zooals het door de Commissie voor de Huishoudelijke verordeningen is voorgesteld. Het gewijzigd art. 20 en de artikelen 2123 worden ach tereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 24, luidende: »Deze verordening treedt in werking op 1 April 1902". De heer van Dissel. Ik zou bij dit art. de vraag willen doen, mijnheer de Voorzitter, of tusschen het tijdstip in Octo ber, toen de grondslagen zijn vastgesteld, en nu, ook nog sterfgevallen onder de ambtenaren zijn voorgekomen, waarbij de weduwen en weezen buiten het genot van dit fonds wor den gesteld door de inwerkingtreding te bepalen op 1 April 1902? In dat geval toch zou ik wenschen voor te stellen de inwerkingtreding te doen plaats hebben op den tijd toen de grondslagen zijn vastgesteld, dus in het laatst van October van het vorige jaar. Zijn er echter niet van die gevallen, dan zou mijn voorstel alle praktisch nut missen en zal ik het niet doen. De Voorzitter. De ambtenaren, die sedert October van verleden jaar zijn overleden, zijn de heer van Wettum, de stads werkman de Vos, van wiens weduwe een verzoekschrift is inge komen, en de Vries, de vermoorde agent van politie, in de behoefte van wiens weduwe is voorzien, gelijk bekend is. Eigenlijk is dus alleen het geval van de weduwe van den heer van Wettum over. De heer Pera. En van de weduwe de Vos. De Voorzitter. Daarop zal geantwoord worden. In de vorige vergadering is het adres ingediend en gesteld in handen van Burg. en Weth., die daarop zullen adviseeren. Dus blijft over de weduwe van den leeraar van Wettum. De heer van Dissel. Dan stel ik voor art. 24 zoodanig te wijzigen, dat de verordening wordt gerekend te zijn in werking getreden 17 October 1901. De Voorzitter. Dan zullen allen, die in het pensioen worden opgenomen, moeten beginnen te contribueeren met den datum door LJ genoemd, dus van af 17 October, 5% van hun traktement moeten storten. De heer van Dissel. Daaraan zou wel een mouw te passen zijn. De bedoeling is dat de weduwen en weezen van amb tenaren, die na 17 October zijn overleden, in het genot kunnen treden van de toepassing dezer verordening. Wanneer het in dien vorm wordt gezegd, dan vervalt dat bezwaar. De Voorzitter. Als ik mij niet bedrieg, dan is uwe be doeling de weduwe van Wettum nog in het genot van pensioen te doen treden. De weduwe de Vos heeft een request ingediend aan den Raad en daaromtrent zal den Raad een voorstel bereiken. De heer van Kempen. Heeft de weduwe van Wettum ook een request ingediend? De Voorzitter, Neen. Nu wil ik er dit bij zeggen. De heer van Wettum heeft indertijd geweigerd in het pensioenfonds te treden, dus is hij nooit lid van het stedelijk pensioenfonds geweest. En de weduwe van Wettum heeft geen pensioen aangevraagd. Het zal natuurlijk welkom zijn, maar of het strikt noodzakelijk is, kan, geloof ik, worden betwijfeld. En daarbij komt altijd weer, dat wanneer men aan eene verordening terugwerkende kracht geeft, men in andere onbillijkheden vervalt. Waarom zal eene weduwe, wier man bijv. veertien dagen vroeger is overleden dan de heer van Wettum, worden uitgesloten'? Eenvoudig omdat op 17 October de grondslagen zijn vastgesteld? Dat is toch geen motief. De datum, die door de verordening hier is vastgesteld, is 1 April. De heer van Dissel. Ik wil alleen zeggen, dat dit in mijn oog wèl een motief is. Den 17den October hebben wij beslist, dat voor de weduwen en weezen van onze ambtenaren zou gezorgd worden. Waren Burg. en Weth. toen in de mogelijk heid geweest om ook tegelijk die gedachte in eene Verordening te belichamen, dan zou ook den 17den October die Verordening in behandeling zijn gekomen. Daarom wil ik thans de enkele slachtoffers van de niet gelijktijdige behandeling binnen de nu vastgestelde gunstige bepalingen betrekken. Over het beginsel toch is den 17den October reeds beslist. De heer Pera. M. d. V. Ik was voornemens mede te gaan met het voorstel van den heer van Dissel, maar na uwe mede- deeling dat de heer van Wettum niet heeft willen deelnemen in het pensioenfonds, zie ik voor mij de noodzakelijkheid niet in om tot de aanneming van genoemd voorstel mede te werken? Want wat zal iemand toch nader doen dan, wanneer de ge legenheid daartoe open is, zich de waarborgen van een pensioen fonds te verschaffen. De omstandigheden van den heer van Wettum schijnen van dien aard geweest te zijn dat er voor deelneming aan een pensioenfonds geen reden bestond. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer van Dissel wordt in stemming gebracht en verworpen met 25 stemmen tegen 1 stemdie van den heer van Dissel. Art. 24 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer de Lange. M. d. V. Ik wilde CJ nog even vragen, wat nu het gevolg zal zijn van de aanneming van de motie van den heer van Hoeken De Voorzitter. Nu niemand op deze zaak is teruggeko men, zal het gevolg van de aanneming van de motie zijn dat de reeds gepensionneerde ambtenaren 5 van hun pensioen zullen moeten bijdragen. De heer Pera. M. d. V. Straks bij het debat over hetgeen de reeds gepensionneerde ambtenaren zouden hebben te be talen 5 van hun pensioen of 5 van hun pensioens grondslag, heb ik gezegd dat daaromtrent nog een nadere regeling kon plaats hebben. Nu als vaststaande wordt aan genomen dat zij 5 van hun pensioen moeten betalen, wensch ik alleen nog te constateeren dat dit niet mijne be doeling is geweest, maar dat ik de nadere regeling wilde overlaten aan Burg. en Weth. De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. II. Bezwaarschrift van W. A. Oudshoorn tegen zijn aanslag in de Plaatselijke Directe Belasting. De Voorzitter. Het voorstel van Burg. en Weth. strekt om afwijzend op het verzoek te beschikken. Persoonlijk vind ik daarin echter eene hardheid, zooals ik reeds in de Raadsver gadering van 27 f ebruari heb medegedeeld. De heer A. J. van Hoeken J.Jz. M. d. V. Den 27sten Februari is op voorstel van den heer Drucker besloten deze zaak uit te stellen, om nader te onderzoeken of er gegevens bestonden om gunstig op het request van adressant te beschikken. Hebben Burg. en Weth. nog dit nader onderzoek ingesteld, of is het advies gebleven zooals het oorspronkelijk was, om afwijzend op het verzoek te beschikken De heer Pera. Is er geen mogelijkheid dit punt aan te houden tot eene volgende gelegenheid als de heer Drucker tegenwoordig is? De Voorzitter. Ik heb daartegen geen bezwaar. De heer Pera. Ik wil wel bekennen, dat ik gunstig op het adres zou willen beschikken en niet kan meegaan met het voorstel van Burg. en Weth. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens tot aanhouding van dit punt besloten. Be Voorzitter. Dan zou ik nu willen voorstellen nog te behandelen een punt, dat niet op de agenda staat, n.l. het verzoek om ontslag van Dr. G. van Vloten als leeraar in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium. Hij is geruimen tijd afwezig geweest, in welken tijd zijne functie is waargenomen door ür. van Gelder. Vóót de vergadering heb ik gelegenheid gehad met de heeren Zaaijer en Fockema Andrese, curatoren van het Gymnasium, te raadplegen, die geen bezwaar daartegen hadden. Kan de vergadering zich vereenigen met het voorstel om aan het verzoek van Dr. van Vloten te voldoen Tot dadelijke behandeling wordt besloten, waarna het gevraagd ontslag zonder hoofdelijke stemming eervol wordt verleend. Daar niets meer aan de orde is en niemand verder het woord verlangt in de openbare vergadering, wordt deze gesloten, waarna wordt overgegaan tot eene zitting met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 8