DINSDAG 25
MAART 1002.
61
gevallen denkbaar. Bijv. de vrouw van een ambtenaar sterft
op betrekkelijk jeugdigen leeftijd, en na verloop van jaren
hertrouwt de man met eene vrouw, die, volgens bet voorstel
van den heer Sijtsma, dan niet ouder mag zijn dan de vrouw
die op jeugdigen leeftijd is gestorvenhij trouwt dus nog met
eene jonge vrouw. Of de ambtenaar zelf wordt op jeugdigen
leeftijd gepensionneerd en dan mag hij geen vrouw trouwen
jonger dan hij zelf; dan is de vrouw dus ook betrekkelijk nog
niet oud. Dat zijn toch gevallen die nu niet zoo het medelijden
opwekken, en die der gemeente nog al veel geld zouden kun
nen kosten.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik zou mij met den ge-
dachtengang van den heer Sijtsma wel kunnen vereenigen,
indien het amendement in dier voege werd gewijzigd, dat de
vrouw, met wie de ambtenaar in het huwelijk wenscht te
treden, uit hetzelfde geboortejaar moet zijn als de overleden
vrouw. Stel bijv. dat de eerste vrouw van den ambtenaar over
leden is op 62-jarigen leeftijd, dan zou de man eene vrouw
moeten nemen, die eveneens 62 jaar is. Dan blijven de gevol
gen voor het fonds dezelfde.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement wordt in stemming gebracht en met 18
tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Fockema Andreae, Korevaar,
Dekhuyzen, de Vries, Kroon, de Goeje, van Hamel, Hasselbach,
Kaiser, van Kempen, J. P. Driessen, Kerstens, Timp, A. Mulder,
de Lange, A. J. van Hoeken J.Jz., Zaaijer en de Voorzitter.
Voor stemmen de heeren: Sijtsma, van Dissel, Bots, van
Tol, Witmans, Bosch, P. J. Mulder en Pera.
Art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 6 en 7 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 8, luidende:
«Indien weduwen en kinderen als zoodanig eene geregelde
uitkeering krachtens de in te voeren ongevallenwet ontvangen,
wordt het weduwen- en kinderenpensioen met het bedrag dier
uitkeeringen verminderd."
De heer Kaiser. M. d. V. Mag ik nu nog eens mijne vraag
van daar straks herhalen?
De Voorzitter. Kunt II goedvinden de redactie van bet
artikel aan Burg. en Weth. over te laten, zoodat aan uw
bezwaar kan worden tegemoet gekomen?
De heer Kaiser. Jawel, M. d. V.
Art. 8 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 9-17 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen
Beraadslaging over art. 18, luidende:
»Er wordt opgericht een pensioenfonds voor weduwen en
kinderen van ambtenaren der gemeente.
Ten bate van dit fonds wordt op de bezoldiging, het pensioen
of het wachtgeld eene doorloopende bijdrage geheven, bedra
gende voor de mannelijke ambtenaren 5% 'sjaars en voor de
vrouwelijke 1% 'sjaars van hun pensioensgrondslag, hun
pensioen of hun wachtgeld.
Bij de toepassing dezer bepaling wordt de pensioensgrondslag,
het pensioen of het wachtgeld echter niet hooger berekend
dan 2400.
Ook indien tengevolge van het gelijktijdig bekleeden van meer
dan één ambt de pensioensgrondslagen, pensioenen of wacht
gelden te zamen meer dan ƒ2400.— zouden bedragen, wordt
elk dezer evenredig verminderd, zoodat het gezamenlijk beclrag
tot ƒ2400,wordt teruggebracht.
De verplichting tot bijdragen houdt op met den dag waarop
een ambtenaar, die ongehuwd is en geen kinderen beneden
den leeftijd van 18 jaar heeft, wordt gepensionneerd of op
wachtgeld gesteld of zijn 60e levensjaar intreedt, alsmede
voor hen, die nadat zij gepensionneerd, op wachtgeld gesteld
of hun 60e levensjaar ingetreden zijn, weduwnaar (weduwe)
worden en geen kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar
hebben."
De Voorzitter. Bij dit artikel is ingediend een voorstel
van de heeren Bosch en van Tol. (Zie Ing. St. n°. 71, bijl. V.)
De heer Bosch M. de V. Voor mijzelven heb ik voorloopig
niets te voegen bij het door den Heer v. Tol en mij inge
diende voorstel en daarbij gevoegde toelichting. Wel veroor
loof ik mij eenige opmerkingen in verband met het antwoord
dat daarop door Burg. en Weth. is gegeven.
De vraag aan welke zijde het meest recht gegeven werd
tot verwondering, laat ik onbeantwoord; wel erken ik dat wij
minstens even verwonderd waren het voorstel tot deze pen
sioensregeling te ontvangen zonder een voorstel tot verhooging
der lagere salarissen, als Burg. en Weth. waren bij de ont
vangst van ons voorstel, dat toch alléén door ons ingediend
is, omdat in de behoefte dier lagere gesalarieerden niet is
voorzien.
Over het beginsel der progessie zal ik niet spreken, het is
toch alleen te doen om te komen tot een practische oplossing
van de moeilijkheid -die er voor vele ambtenaren uit de in
voering dezer verordening zal voortvloeien.
Dat wij hierdoor de geheele pensioensregeling op losse
schroeven zouden zetten, moeten wij beslist tegenspreken.
In de Vergadering op 17 Oct., toen het denkbeeld, door ons
thans in een voorstel belichaamd, door den heer Sijtsma ter
sprake werd gebracht, was het antwoord van Buig. en Weth.
ook voor mij voldoendewij zouden voor zoover dit noodig
bleek salaris-verhooging, krijgen voor de onmachtigen tot
betaling van het volle procent.
Ik kon dus toen zwijgen en toestemmen.
Thans staat echter de zaak anders. Burg. en Weth.
dienen een voorstel in tot pensioensregeling, maar laten de
salarisregeling achterwege. Dit nu noopte ons tot het indienen
van ons voorstel. En wat is van de aanneming vari ons
voorstel het eenige gevolg dit, dat de gemeente het ontbre
kende moet bijpassen. Het resultaat is dus volkomen gelijk,
als het zou geweest zijn wanneer tot verhooging der salaris
sen werd overgegaan.
Nu zult U vragen M. d. V.waalrom wij dan niet liever op
die salarisregeling zijn teruggekomen, maar U zult ons toe
stemmen dat dit veel meer tijd van voorbereiding zou kosten,
zoodat wij onszelven dan hadden kunnen voorspellen, een
y)onmogelijk'', te zullen hooren.
Bovendien, waar Burg. en Weth. vijf maanden na hun toezeg
ging om de lagere salarissen in verband met deze pensioens
regeling, zoo noodig, te willen verhoogen, opnieuw aankwamen
met dezelfde verklaring van toen, vreesden wij dat dit bij
beloften blijven zou; maar nu U straks gezegd hebt, dat er
reeds over verhooging der salarissen voor de stadswerklieden
is gedacht tot een bedrag van 1600.— per jaar, ontving ik
gaarne antwoord op de volgende vragen:
Wanneer gaat deze verhooging in
En zijn er ook andere categoriën van werklieden, wien,
zoo zij in dezelfde bezwarende omstandigheden komen, verhoo
ging van salaris zal worden verleend, en zoo ja, wanneer.
Tan het antwoord op deze vragen zal afhangen of door
ons bij dit art. ons voorstel wordt gehandhaafd, ja dan neen.
De Voorzitter. De eerste vraag van den heer Bosch kan
ik dadelijk beantwoorden. De bedoeling is, de regeling in
werking te doen treden 1 April tegelijk met het in werking
treden van de pensioensverordeningen.
Of er nog andere categoriën van werklieden zullen zijn of
van ambtenaren, op wie de maatregel zal worden toegepast,
daarop durf ik thans geen beslist antwoord geven. Wat b. v.
de werklieden aan de gasfabriek betreft, daaromtrent is reeds
een voorstel van den Directeur der Gasfabriek ingediend,
waarover Commissarissen der fabriek zullen hebben te beslissen.
Dit alles zal echter binnen betrekkelijk korten tijd wel kunnen
afloopen. Mocht onverhoopt de maatregel met 1 April niet
in werking kunnen treden, dan kan altijd eene bepaling worden
gemaakt, dat de maatregel wordt beschouwd als te zijn in
werking getreden op 1 April.
Verder zal ik niet op de zaak ingaan, maar waar men het
voorstelt alsof het amendement niet zulke ingrijpende finari-
ciëele gevolgen zou hebben, daar verklaar ik, dat ik, als Voor
zitter, bij aanneming van het amendement, de geheele ver
ordening zal intrekken.
De heer Bosch, M. d. V. In de eerste plaats neem ik dank
baar acte van de door U gedane toezeggingen. De financieele
gevolgen van ons voorstel acht ik niet zoo groot als U blijk
baar doet, maar waar het alleen onze bedoeling was om te
voorzien in den tijdelijken nood, teweeggebracht door de kor
ting op de lage salarissen, en volgens uwe verklaring voor
een deel daarin reeds is voorzien, terwijl dit voor een ander
deel binnen betrekkelijk korten tijd zal geschieden, daar trek
ken wij, als hebbende ons doel bereikt, ons voorstel in.
De Voorzitter. Daar het voorstel is ingetrokken maakt het
verder geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer van Kempen. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen
straks is gezegd, zou het nu de gelegenheid voor mij zijn om
een amendement in te dienen. Ik zal dit echter niet'doen,
omdat mijn doel is bereikt, in zooverre nl. als de Voorzitter
en verschillende leden van den Raad onbewimpeld hebben
verklaard, dat de salarissen van die personen, van wie het
blijkt dat zij bezwaarlijk den aftrek voor de pensioenen kunnen
dragen, zullen worden verhoogd. Nu het grootste gedeelte
van den Raad de noodzakelijkheid daarvan heeft erkend, zie
ik de noodzakelijkheid niet in om een amendement voor te
stellen.