60 DINSDAG 25 MAART 1002. De heer Kaiser. Ik wenschte over een ander punt te spreken. Ik geloof, dat het behoort onder art. 8, maar naai- aanleiding van de woorden in de toelichting: »In een dergelijk geval nu is er alleszins reden om het pensioen met het bedrag dier uitkeering te verminderen, en dit te meer, waar de gemeente ook krachtens de Ongevallenwet zelve met de verzekering harer werklieden belast is," wenschte ik eene opheldering te vragen. De Voorzitter. Doet U dat bij het artikel. De heer Kaiser. De zaak is dat de rijks-verzekeringsbank in het gunstigste geval 30 en de gemeente 25% van het loon van den man aan de weduwe uitkeert. Wanneer nu aan de weduwe wordt gezegd: wij zullen het stedelijk pensioen verminderen met hetgeen krachtens de Ongevallenwet wordt toegelegd, dan moet 25 worden verminderd met 30 en zou dus 5 door de weduwe aan de gemeente moeten worden betaald. Hoe moet ik dat begrijpen De Voorzitter. Ik geloof, dat men zulke gevallen wel aan het beleid van Burg. en Weth. kan overlaten en dat dezen wel eene milde oplossing zullen vinden. Wij zullen iemand in dergelijke omstandigheden wel geld geven maar geen geld vragen. De heer Kaiser. Maar hoe is de oplossing dan, mijnheer de Voorzitter? De Voorzitter. Dat in elk geval van die weduwe niets zal worden gevraagd; in het ergste geval zal zij dus niets krijgen. De heer Kaiser. Dan dient de redactie te worden veranderd. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik geef in overweging bij art. 1 de motie van den heer van Hoeken in slemming te brengen. De beraadslaging over de motie wordt gesloten. De Voorzitter. Ik geef den heer van Hoeken nog in over weging om de redactie van zijne motie over te laten aan Burg. en Weth., zoodat zij in het artikel past. De heer A. J. van Hoeken J Jz M. d. V., dat laat ik gaarne aan Burg. en Weth. over, het is mij alleen om het beginsel te doen. De motie wordt in stemming gebracht en en met 14 tegen 12 stemmen aangenomen. Voor stemmen de heerenSijtsma, van Kempen, J. P. Driessen, Kerstens, Bots, Timp, van Tol, Witmans, Bosch, A. Mulder, de Lange, P. J. Mulder, A. J. van Hoeken J.Jzn. en Pera. Tegen stemmen de heeren: Fockema Andrese, Korevaar, Dekhuyzen, de Vries, Kroon, de Goeje, van Hamel, Hasselbach, Kaiser, van Dissel, Zaaijer en de Voorzitter. Art, 1, aan te vullen met eene bepaling overeenkomstig den inhoud van de motie, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2. De Voorzitter. Ik onderstel dat na de gevallen beslissing, de heeren Sijtsma en Witmans hun voorstel intrekken? De heer Sijtsma. Ja, M. d. V. De Voorzitter. Daar de heeren Sijtsma en Witmans hun voorstel hebben ingetrokken, maakt dit geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3 luidende: »Als kinderen worden beschouwd de wettige of gewettigde ongehuwde kinderen van overleden ambtenaren, zoolang zij den leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt. Indien een kind, van hetwelk de echtgenoote van een amb tenaar bij diens overlijden zwanger is, levend ter wereld komt, wordt het beschouwd als reeds geboren toen de vader stierf." De heer Fockema Andrew. M. d. V. Namens de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen wensch ik een amen dement in te dienen, om na het woord «gewettigde" in den eersten regel, te doen volgen de woorden »of erkende".De gronden, waarop dit amendement berust, zijn genoeg bekendik behoef den Raad dus geen tijd te rooven door het thans nog nader toe te lichten. De Voorzitter. Ik zal het goede voorbeeld van zelfbeperking in het spreken, door den heer Fockema Andreae gegeven, volgen en niet weder uitvoerig de motieven door Burg. en Weth. aan gevoerd om de «erkende kinderen" niet op te nemen, uiteen zetten; dit is voldoende geschied in het tweede rapport van Burg. en Weth. t>e heer Pera. M. d. V. Ik wil er alleen nog dit van zeggen, dat, naar het mij voorkomt, aan aanneming van het amende ment groote bezwaren zijn verbonden. De baraadslaging wordt gesloten. Het amendement wordt in stemming gebracht en met 21 tegen 5 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Korevaar, Dekhuyzen, de Vries, Kroon, de Goeje, van Hamel, Kaiser, van Kempen, J. P. Driessen, Kerstens, Bots, Timp, van Tol, Witmans, Bosch, A. Mulder, de Lange, P. J. Mulder, A. J. van Hoeken J.Jz Pera en de Voorzitter. Vóór stemmen de heeren: Fockema Andrese, Sijtsma, Hassel bach, van Dissel en Zaaijer. Art. 3 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 4 wórdt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 5, luidende: «Indien een ambtenaar in het huwelijk treedt, nadat hij op wachtgeld gesteld, gepensionneerd of zijn 60ste levensjaar ingetreden is, hebben zijne weduwe en zijne bij haar ver wekte kinderen geen aanspraak op pensioen. Evenmin hebben aanspraak op pensioen de kinderen geboren uit het huwelijk door een vrouwelijk ambtenaar aangegaan, nadat zij was op wachtgeld gesteld of gepensionneerd"; alsmede over het amendement van de heeren Sijtsma en Witmans, cm de eerste alinea van dit artikel te lezen als volgt «Indien een ambtenaar in het huwelijk treedt, nadat hij op wachtgeld gesteld, gepensionneerd of zijn 60ste levensjaar ingetreden is met eene vrouw jonger dan zijn laatst overleden echtgenoote of, ingeval hij voor de eerste maal huwt, jonger dan hij zelf is, hebben zijne weduwe en zijne bij haar ver wekte kinderen geen aanspraak op pensioen." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik wil den Raad hierop opmerkzaam maken, dat in de oorspronkelijke voordracht van Burg. en Weth., toen de grondslagen werden vastgesteld, art. 2 luidde: «Indien een ambtenaar in het huwelijk treedt nadat hij op wachtgeld ge steld, gepensionneerd of zijn zestigste levensjaar is ingetreden, hebben zijne weduwe en zijne bij haar verwekte kinderen geen aanspraak op pensioen;" gelijk nu al. 1 van het art. 5. Als de heeren dus thans met amendementen komen om het tegendeel te verkrijgen van wat reeds beslist is, dan vervallen wij weer in het euvel dat in elk geval een van de grondslagen op losse schroeven wordt gesteld, hetgeen misschien weer eene geheel nieuwe berekening door Prof. van Geer zal noodzakelijk maken ik durf dat thans niet te beslissen, maar de mogelijk heid bestaat. Het is zeer te betreuren, dat de heeren nu een amendement indienen, dat zij in October hadden moeten indienen. De heer Sijtsma. Wanneer U vreest, mijnheer de Voorzitter, dat bij aanneming van het amendement de berekening, waarop de concept-verordening is gebaseerd, op losse schroeven wordt gezet, dan willen wij het gaarne intrekken; maar ik heb het van weinig ingrijpenden aard gevonden, de toepassing er van zal stellig zelden voorkomen. Het doel, met art. 5 beoogd, n.l. dat een bejaard ambtenaar als een onbegeerlijke erfenis niet aan de gemeente zal achterlaten eene jonge weduwe, wordt eveneens bereikt met het amendement. Maar wat wordt tevens verkregen? Dit, dat een ambtenaar, die vlijtig en ijverig heeft gediend, niet wordt belemmerd om zijn levensavond uit te leven naar zijn beste begeeren. De ruim gepensionneerden zullen, wanneer zij hunne vrouw verhezen, zich wel hulp kunnen aanschaffen; zij kunnen eene huishoudster nemen. Maar gesteld, dat een oud-politieagent of een stadswerkman zijne vrouw verliest en hij moet van een klein pensioen rond komen, hoe dan Zoolang zijne vrouw leefde, kon het met een zuinig beheer nog gaan. Maar als zijne vrouw sterft, wat moet hij dan? Vreemde hulp kan er niet af. Bij de kinderen dan Maar men kent het spreekwoord waar van tien kinderen en één paar ouders wordt gesproken? Kan zoo'n man eene vrouw vinden van zijn leeftijd, dan kan hij in zijn ouden doen blijven leven, en dat zou ik hem gaarne gunnen. Hij zou dan niet de zorg hebben, dat wanneer hij sterft, zijne weduwe weer hulpeloos zal staan, terwijl hij voor zijn geheele leven 5% heeft gestort. Ik geloof, wanneer ik de heeren een voor een sprak over deze zaak en ik trachtte hen te doen komen tot verteedering van het gemoed, dan zouden zeker allen het met mij eens zijn. Maar dat geldt hier niet. Toch zou ik zeggen: laat ieder van de heeren voor zichzelf eens denken als ik; dan zullen zij zeker dit amendement, dat zoo weinig ingrijpend is en zoo weinig financieële bezwaren heeft, aannemen. De Voorzitter. Ik zal trachten heel kort te zijn in mijn antwoord. De heer Sijtsma heelt op eenigszins hartroerende wijze op het medelijden van den Raad gewerkt door een aangrijpend geval te schilderen. Maar er zijn ook nog andere

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 6