DONDERDAG 20 MAART 1902. 49 het niet noodig een amendement voor te stellen, doch zou omtrent dit punt een uitdrukkelijke verklaring van Burg. en Weth. willen uitlokken. Er staat nergens hoeveel hij, die wacht geld geniet, moet bijdragen voor zijn pensioen en wat zijn pensioensgrondslag zal zijn. Nu geloof ik wel, dat het de be doeling van Burg. en Weth. zal zijn, dat hij, die wachtgeld geniet, doorgaat met bij te dragen zooveel als hij bijdroeg als ambtenaar en dat zijn laatste ambtenaarstractement ook zal blijven zijn pensioensgrondslag. De Voorzitter. Dat is inderdaad de bedoelieg en volgt uit de bepalingen van de verordening. In d zal naar aanleiding eener opmerking van de Commissie yoor de huishoudelijke verordeningen worden gelezen: »grove onvoorzichtigheid". De heer Sijtsma. Ik vind het zeer hard, dat een ambte naar, die tal van jaren heeft bijgedragen voor zijn pensioen, en dan een andere betrekking krijgt of ambteloos gaat leven, geen aanspraak op pensioen kan doen gelden. Ik zou hun dan wel niet het gestorte geld willen teruggeven, maar hen hun aanspraken willen laten behouden. Als iemand b.v. 20 jaar in dienst is geweest bij de gemeente en hij gaat dan naar een andere plaats, dan is hij wat hij die 20 jaren aan pensioenbijdrage heeft betaald kwijt, zonder recht te hebben op eenige uitkeering. Het wil mij voorkomen dat dit in hooge mate onbillijk is. Dit zou kunnen worden ondervangen door uit art. 3 sub b weg te laten de woorden»op het oogenblik van hun ontslag." Ambtenaren, die na bekomen eervol ontslag den leeftijd van 65 jaren hebben bereikt na tenminste 10 jaren in dienst der gemeente te zijn geweest, zullen dan aanspraak kunnen laten gelden, welke betrekking en waar zij die ook mogen bekleeden. De Voorzitter. Dit komt te pas bij art. 10, laatste zinsnede. De heer Sijtsma. Art. 10 slaat hierop terug. Ik wil niets teruggeven, doch de aanspraken doen blijven gelden. De Voorzitter. Is de laatste zinsnede van art. 3 dan niet voldoende voor uw doel? De heer Sijtsma. Neen, M. d. V. Stel dat iemand na een zeker aantal jaren in het pensioenfonds te hebben bijgedragen den dienst der gemeente verlaat. Na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd wensch ik, dat hij dan nog altijd zooveel keer recht heeft op 1/go van zijn vroeger tractement hier, als hij jaren in dienst der gemeente is geweest. De heer de Lange. Wanneer ik het goed begrijp, is dit de bedoeling van den heer Sijtsma. Een ambtenaar is in dienst van deze gemeente bijv. van zijn 25ste tot zijn 35ste jaar. Na die 10 jaren dienst hier, kan hij elders eene betere betrek king krijgen en verlaat den dienst der gemeente. Daardoor verliest hij dan zijn aanspraak op pensioen, en de heer Sijtsma acht dit eene hardheid. De hear Sijtsma. Juist, en ik zou zulk een persoon zijn aanspraak op pensioen willen doen behouden, naar gelang van het getal jaren dat hij in dienst van deze gemeente heeft doorgebracht. De heer de Lange. Maar dan wordt het toch een zonder linge toestand. Iemand kan bijv. hier een aantal jaren in dienst zijn; hij gaat over in gemeentelijken dienst van Den Haag, vervolgens in dienst van Amsterdam, totdat hij 65 jaren oud is. Dan kan hij aanspraak maken, dat is althans de wensch van den heer Sijtsma, op pensioen in Leiden, Den Haag en Amsterdam, naarmate van het aantal dienstjaren in elk der genoemde gemeenten doorgebracht. De heer P. J. van Hoeken. Mij dunkt dat dit den heer Sijtsma toch geen ernst kan zijn. Een ambtenaar werkt hier een paar jaar, gaat dan naar elders en verkrijgt op zijn 65ste jaar hier nog aanspraak op pensioen. Dat gaat toch niet. De heer Fockema Andreas. Wanneer het stelsel van den heer Sijtsma opgaat, dan kan een ambtenaar, die van zijn 20ste tot zijn 30ste jaar hier in dienst is, van zijn 30ste tot zijn 40ste in eene andere gemeente, van zijn 40ste tot zijn 50ste weder in eene andere gemeente, en zoo voorts, totdat hij 65 jaar is, ten slotte van al die gemeenten pensioen ontvangen. De heer Sijtsma. Ja, maar toch nooit meer dan hem toekomt. Hier bijv. nooit meer dan van het tractement door hem genoten. De heer de Lange. Er zou onder eene omstandigheid iets voor het stelsel van den heer Sijtsma kunnen pleiten, nl. wan neer de ambtenaar precies in het fonds bijdroeg, wat later als pensioen werd uitgekeerd, maar daaraan komt wel tekort, en dat tekort wordt door de gemeente bijgepast Wanneer een ambtenaar hier den dienst wil verlaten, omdat hij elders eene betere positie kan krijgen, dan moet hij daarbij in aanmerking nemen het verlies van hetgeen hij in het pensioenfonds hier gestort heeft. Dat is eenvoudig eene rekensom. Sluit die be rekening met een voordeelig saldo, dan gaat hij weg, in het tegenovergestelde geval blijft hij hier. De Voorzitter. Doet de heer Sijtsma een bepaald voorstel De heer Sijtsma. Ja, M. d. V., ik stel voor om in art. 3 sub b te doen vervallen de woorden: »op het oogenblik van hun ontslag", zoodat zij eenvoudig op hun 65-jarigen leeftijd het recht kunnen laten gelden op pensioen voor de hier ver vulde dienstjaren, al zijn zij ook in een andere gemeente. Ik vind er iets onbillijks in dat een ambtenaar bijdragen stort in het fonds en dan toch zijn aanspraken verliest. Maar het schijnt wel, dat niemand dit met mij eens is, en dus zal ik mijn voorstel maar weder intrekken. De Voorzitter. Het amendement van den heer Sijtsma is ingetrokken en kan dus geen punt van behandeling meer uitmaken. De heer Pera. Ten aanzien van de «onbillijkheid" zou ik nog even willen opmerken, dat als iemand die aanspraken prijs geeft, hij dit doet omdat hij in een andere plaats een hooger bezoldigde betrekking met hoogeren pensioensgrondslag kan aanvaarden. Anders zal hij niet naar een andere plaats gaan; het is ten minste moeilijk aan te nemen dat iemand voorrechten prijs geeft, zonder die door andere en betere te vervangen. De Voorzitter. Mag ik U verzoeken U te bekorten. Het amendement-Sytsma is ingetrokken en discussie daarover is dus buiten de orde. Art. 3, sub litt. d aangevuld met het woord «grove" vóór «onvoorzichtigheid", wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: «In afwijking van het bepaalde sub litteris a en b van art. 3 kunnen vrouwelijke ambtenaren en politiebeambten, behalve de Commissaris van Politie en de Inspecteurs, reeds na 30-jarigen dienst en op 55-jarigen leeftijd hunne aanspraken op pensioen doen gelden." De heer van Kempen. Ik wilde alleen uit dit artikel ver wijderd zien de woorden: «behalve de Commissaris van Politie en de Inspecteurs." Omtrent de Inspecteurs hebben Burg. en Weth. een breedvoerige motiveering verstrekt. Nu deel ik de meening niet, dat de Inspecteurs niet een langdurigen en vermoeienden dienst zouden hebben. Zij moeten wel degelijk over dag en bij nacht en meest ook Zondags dienst doen. Als er iets bijzonders gebeurt, worden de Inspecteurs 's nachts uit bed gehaald. Daarom zou ik, waar men andere ambte naren in de gelegenheid stelt reeds na 30 dienstjaren gepen- sionneerd te worden, dit ook willen toepassen op de Inspecteurs, en wanneer dit geschiedt, kan er geen bezwaar tegen zijn den éénen Commissaris van Politie ook daarbij op te nemen. Som mige Inspecteurs zullen 75 jaar zijn als zij 40 dienstjaren hebben en het is niet aan te nemen dat iemand op dien hoogen leeftijd nog voor die zoo vermoeiende betrekking ge schikt is. Ik heb daarom de eer voor te stellen de woorden «behalve de Commissaris van Politie en de Inspecteurs" te laten vervallen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer de Lange. M. d. V. Ik zou wel op het amendement van den heer van Kempen een sub-amendement willen voor stellen van deze strekking, dat worden weggelaten de woorden: «en de Inspecteurs". De Commissaris van Politie blijft dan in het artikel behouden. Ik heb voor mijn voorstel de volgende redenen. Voor een groot deel worden de Inspecteurs gerecruteerd uit de con troleurs van politie. Die controleurs nu zullen volgens het nadere voorstel van Burg. en Weth. gelijk gesteld worden met de agenten van politie en na volbrachten 30 jarigen diensttijd recht hebben op vol pensioen. Een controleur dus, die 10 jaren als zoodanig is werkzaam geweest, heeft aan spraak op 1ls van zijn vol pensioen. Nu wordt hij evenwel bevorderd tot Inspecteur, en tengevolge daarvan wordt zijn aanspraak op 3 gereduceerd tot V*. Dit vind ik eene besliste onbillijkheid. Met den heer van Kempen meen ik verder, dat de werkkring van de Inspecteurs zooveel afwijkt van dien van andere gemeenteambtenaren, dat daardoor reeds voor hen de gunstige bepaling wel mag gelden, die voor de agenten geldt. Ik laat nu in het midden, of Burg. en Weth. in deze niet een middenweg hadden kunnen bewandelen, door voor de agenten niet te stellen den 55-, maar bijv. den 60-jarigen leeftijd. Maar nu eenmaal door Burg. en Weth. is voorge steld, dat de agenten en de controleurs op 55 jarigen leeftijd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 9