48 DONDERDAG 20 MAART 1902. XX. Vaststelling van de verordening, regelende het ver- leenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren. (Zie Ing. St. n°. 48). De heer van Kempen. M. d. V. Ik zou U willen voorstellen deze zaak eerst te behandelen in eene vergadering met ge sloten deuren, ten einde de leden van den Raad in de ge legenheid te stellen eenige vragen aan het Dag. Best. te doen. Wordt de zaak daarop openbaar behandeld, dan kunnen wij het tamelijk eens met elkander zijn. De Voorzitter. De heeren weten, dat aan een verzoek om een besloten vergadering in den regel gaarne door den Voor zitter wordt voldaanmaar hier moet ik toch eenige restrictie maken; in dit geval wensch ik niet vooruit te loopen op de beslissing van den Raad. Wanneer dus de openbare ver gadering veranderd zal zijn in eene met gesloten deuren, zal ik eerst vragen welk onderwerp de heer van Kempen in be sloten vergadering wenscht te behandelen, om het daarna aan den Raad over te laten of dit verzoek zal worden toegestaan, ja dan neen. Ik verander thans de openbare vergadering in eene verga dering met gesloten deuren. De openbare vergadering wordt hervat. Er worden geen algemeene beschouwingen gehouden. Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luidende: »Met uitzondering van de in het 2e lid van dit artikel ge noemden worden als gemeente-ambtenaren beschouwd allen, die in dienst van de gemeente of van een gemeentelijke in stelling een bezoldiging genieten, welke rechtstreeks uit de inkomsten van de gemeente of van de gemeentelijke instelling wordt gekweten. Als gemeente-ambtenaren worden niet beschouwd: de burgemeester en de wethouders; de opperbrandmeesters, de brandmeesters, de adjunct-brand meesters en de spuitgasten; de machinist van stoomspuit n°. 2 en de reserve-machinisten en stokers van alle stoomspuiten; de assistent-torenwachter en de opzichter der vuilnisputten personen beneden den leeftijd van 18 jaar; alsmede al diegenen, die tijdelijk zijn aangesteld, zoolang zij nog geen 3 jaren onafgebroken in dienst der gemeente zijn geweest. Wachtgeld-genietende ambtenaren worden geacht in dienst der gemeente te zijn." De heer Witmans. Ik zou willen vragen of het de bedoe ling is, dat de ambtenaar, bedoeld in art. 201 der gemeente wet, ook onder deze uitzonderingsbepaling valt, n.l. de deur waarder van de gemeentebelastingen, die belast is met het beteekenen van de exploten. Ik meen, dat deze ambtenaar bij de uitzonderingen behoort te worden vermeld. De Voorzitter. Het is de bedoeling den deurwaarder niet als een gemeente-ambtenaar te beschouwen en om in de toekomst allen twijfel te vermijden zou hij er bij kunnen worden vermeld. De deurwaarder ontvangt geen bepaalde be zoldiging. De heer P. J. van Hoeken. Moet dan daarbij ook niet worden opgenomen de gemeente-advocaat? De Voorzitter. Er is feitelijk geen gemeente-advocaat, die als zoodanig is benoemd. De heer Aalberse. De deurwaarder wordt per exploot be taald en ik geloof dus, dat er geen sprake van is dat hij in dienst van de gemeente bezoldiging geniet. Ook zonder dat hij onder de uitzonderingen bepaaldelijk vermeld wordt, zal hij dus nooit aanspraken kunnen doen gelden op pensioen. En hem uit te zonderen lijkt mij zelfs gevaarlijk, wegens het contrarium, dat er in ligt opgesloten. De Voorzitter. Ik meen, dat het toch geen kwaad kan hem onder de uitzonderingen op te nemen om allen twijfel op te heffen. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Juist doorhem uit te sluiten, erkennen wij dat hij in dienst van de gemeente staat. De heer Witmans. Ik wil den heer Aalberse even doen op merken, dat een gedeelte van de inkomsten van den deur waarder ook wordt betaald uit de gemeentekas, en dat hij daarom later aanspraak zou kunnen maken om deelgerechtigd te worden in het pensioenfonds. Ik heb hierbij het oog op de kosten van non-valeurs; en derhalve acht ik het beter dat hij onder de uitzonderingen wordt opgenomen. De Voorzitter. Wij hebben de spuitgasten ook uitdrukkelijk buitengesloten en die staan gelijk in dit opzicht met den deur waarder. De heer Fockema Andrew. De vraag is of zijne aanstelling van dien aard is, dat hij later aanspraak kan maken op pensioen. Wordt deze deurwaarder altijd met het werk dat te verrichten is, belast, of staat het aan het Dag. Best. vrij - om de exploten ook aan een ander op te dragen Is dit het geval, dan kan hij, dunkt mij, niet bepaald als ambtenaar worden beschouwd. De Voorzitter. Om allen twijfel weg te nemen, ware het misschien het beste, evenals de spuitgasten, ook den deur waarder in de uitzonderingen op te nemen. De heer de Lange. M. d. V. Zou de quaestie of de gemeente deurwaarder al dan niet tot de gemeente ambtenaren behoort, niet kunnen worden overgelaten aan de beslissing van Burg. en Weth. Die kunnen eerst een nauwkeurig onderzoek instellen, terwijl wij m. i. hier zoo dadelijk deze zaak niet behoorlijk kunnen beoordeelen. De heer Kerstens. De vraag is alleen of de deurwaarder eene aanstelling heeft van de gemeente. Heeft hij die niet, dan is er ook geen reden, om hem als gemeenteambtenaar te beschouwen, evenmin als den notaris, die gewoonlijk de acten voor de gemeente passeert. De heer Witmans. De deurwaarder heeft eene aanstelling van de gemeente en daaruit zou hij later het recht kunnen afleiden om pensioen te ontvangen. Wat mij persoonlijk betreft, acht ik het dus beter hem onder de uitzonderingen op te nemen, maar ik laat de beslissing hierover gaarne aan Burg. en Weth. over. De heer P. J. van Hoeken. Ik geloof niet dat hij eene aanstelling van de gemeente heeft. De heer Witmans. Ik heb zelf zulk eene aanstelling gehad en ben beëedigd voor Burg. en Weth. De Voorzitter. Kunnen de heeren het goedvinden dat het aan Burg. en Weth. wordt overgelaten of hij al dan niet onder de uitzonderingen van art. 2 zal worden opgenomen? Wordt bij acclamatie in dien zin besloten. De heer Sijtsma. Art. 2 van de verordening betreffende het weduwen- en weezenpensioen slaat terug op art. 2 van deze verordening. Ik zou daaromtrent willen voorstellen gepension- neerde gemeente-ambtenaren wel in het laatste fonds op te nemen en willen vragen of die dan niet hierbij moeten worden genoemd. De Voorzitter. Neen, dat is niet noodig. Doet U dan dat voorstel liever bij art. 2 van de pensioensverordening voor weduwen en weezen. Art. 2 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3, luidende: «Ambtenaren hebben, na bekomen eervol ontslag, aanspraak op pensioen, wanneer zij a. gedurende 40 jaren in dienst van de gemeente zijn geweest b. op het oogenblik van hun ontslag den leeftijd van 65 jaar bereikt hebben, na ten minste 10 jaren in dienst der gemeente te zijn geweest; c. na een diensttijd van ten minste 10 achtereenvolgende jaren, uithoofde van ziekte of gebreken van blijvendeu aard, niet meer in staat zijn hun betrekking bij voortduring waar te nemen en in geen andere voor hen passende betrekking bij de gemeente met ten minste gelijke bezoldiging aangesteld worden; d. ten gevolge van de uitoefening van hunnen dienst onge schikt zijn geworden tot het bij voortduring waarnemen hun ner betrekking en in geen andere voor hen passende betrek king bij de gemeente met ten minste gelijke bezoldiging aan gesteld worden, behalve wanneer de ziekte of gebreken, die de ongeschiktheid hebben teweeggebracht, aan onvoorzichtig heid, plichtsverzuim of opzet van den ambtenaar zeiven zijn te wijten. Indien op wachtgeld gestelde ambtenaren na het verstrijken van de in art. 18, 3e lid vermelde termijnen, niet in dienst der gemeente zijn herplaatst, kunnen zij hunne aanspraken op pensioen ingevolge het bepaalde bij littera b van dit artikel behouden, mits zij als voorheen voor hun pensioen blijven bijdragen en hun wensch daartoe binnen 1 maand na het ophouden van het wachtgeld te kennen geven." De heer FockEma AnDREae. De Commissie voor de huis houdelijke verordeningen heeft bezwaar gemaakt tegen de laatste alinea van dit artikel, en die bezwaren zijn wel ten deele opgelost door de wijziging in de Nota van Burg. en Weth., maar er blijft nog een twijfelachtig punt over. Ik acht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 8