47
meer bestaat, dan dat deze geregeld het hun toegekend
pensioen komen opvorderendaar zouden wij liet met de
Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen hoogst on
raadzaam achtendat door U op de verzoeken dezer gepen-
sionneerden werd ingegaan.
Ten slotte nog een woord over het bij Uwe Vergadering
ingediend amendement van de heeren Bosch en van Tol.
VVij zullen U wel niet behoeven te zeggen, dat wij de aan
neming van dat amendement, welks indiening oris iroogelijk
heeft verwonderd, ten sterkste meenen te moeten ontraden.
Dat amendement toch is in lijnrechten strijd met de door U
in uwe vergadering van 17 October vastgestelde beginselen,
die den grondslag moesten uitmaken der regeling, welke wij
werden uitgenoodigd in eene verordening neer te leggen. liet
is duidelijk, dat bij aanneming van dat amendement de geheele
regeling weder op losse schroeven zou worden gezet; een
nieuwe berekening zou moeten worden gemaakt, de bijdrage
uit de gemeentekas moeten worden verhoogd. Bovendien werd
reeds het denkbeeld om de ambtenaren, al naar hun bezoldi
ging hooger is, ook progressief meer aan het fonds te doen
bijdragen, door den heer Sijtsma in de vergadering van 17
October ter sprake gebracht, maar1 blijkbaar niet door de
meerderheid van den Raad met instemming ontvangen. En
waarom anders zouden wij U hebben voorgesteld bij deze
zoo uiterst ingewikkelde en gecompliceerde zaak vooraf de
beginselen vast te stellen, indien het niet ware om bij de
vaststelling der verordening althans een principieel debat te
voorkomen? Het gaat dan ook o. i. niet aan daarop thans
weder, nu de geheele regeling op het punt staat haar beslag
te krijgen, terug te komen. Om deze redenen wenschen wij
dan ook op een bestrijding a fond van het amendement thans
niet in te gaan, omdat wij meenen te mogen aannemen, dat
het hier een door den Raad uitgemaakte zaak geldt.
Wij wenschen slechts te herhalen wat door den Voorzitter
Uwer Vergadering in de raadszitting van den 17en October
zoo met onze volle instemming werd gezegd»FIet is de plicht
van ieder huisvader om iets af te zonderen voor zijne na te
laten vrouw en kinderen. En wanneer dit niet kan, wanneer
bewezen wordt, dat het daarvoor vereischte bedrag niet ge
vonden kan worden, dan is de tijd aangebroken om hettrac-
tement te verhoogen, want dan ligt het aan het tractement
dat niet hoog genoeg is." Worden wij inderdaad van dit
laatste overtuigd, dan zullen wij niet nalaten de hier implicite
gedane toezegging, voor zoover dit van ons afhangt, gestand
te doen. Thans echter kunnen wij U slechts adviseeren tot
de vaststelling der door ons voorgestelde regeling over te gaan.
Wordt nu door Uwe Vergadering besloten aan den wenscli
van de Vereeniging van bezoldigde agenten van Politie tege
moet te komen, dan zullen in art. 9 sub 1°. der Verordening,
regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan ge
meente-ambtenaren, de tusschen haakjes geplaatste woorden
moeten vervallen en aan dat artikel een voorlaatste alinea
moeten worden toegevoegd van den volgenden inhoud
»In afwijking van het bepaalde sub 1° bedraagt het jaarlijksch
pensioen voor vrouwelijke ambtenaren en voor de politie
beambten, bedoeld in art. 4, voor ieder jaar dienst x/« van
den pensioensgrondslag, zonder het daarvan te kunnen over
schrijden."
Voorts zal nog in een leemte dier veror dening moeten worden
voorzien, waarop eerst na het afdrukken daarvan ons oog is
gevallen. Waar namelijk de commandant en de onder-com
mandant der brandweer ingevolge de hen betreffende veror
dening op GO-jarigen leeftijd moeten aftreden, tenzij hun door
Burg. en Weth. vergund wordt langer aan te blijven, welke
vergunning telkens weer voor den tijd van één jaar kan.worden
verleend, is het niet anders dan billijk, dat voor hen ook bij
het bereiken van dien leeftijd het recht op ouderdomspensioen
wordt verkregen. Een andere berekening van de hoegrootheid
van het pensioen schijnt ons echter voor dezen niet noodig,
waar immers de mogelijkheid geenszins is uitgesloten, dat zij
ingevolge de hun door Burg. en Weth. verleende vergunning
tot hun 65-jarigen leeftijd zullen aanblijven.
Wij stellen u daarom voor aan art. -4 tusschen de woorden
«leeftijd" en »hurine" in te lasschen de woorden »de com
mandant en de onder-commandant der brandweer na35-jari-
gen dienst en op 60-jarigen leeftijd."
Eindelijk moet nog eene rectificatie plaats hebben van het
door ons in de toelichting op de Verordening regelende het
verleenen van pensioen aan weduwen en kinderen van gemeente
ambtenaren, ten aanzien van de leeraren van het gymnasium
medegedeelde. Wij lezen daar: «Niet uitgesloten zijn dus de
leeraren van het gymnasium die aangesteld vóór 1 October
1877, destijds gebruik gemaakt hebben van de hun geboden
gelegenheid om van het recht op rijkspensioen voor hunne
weduwen en weezen afstand te doen." Door het uitvallen van
enkele woorden geeft deze zinsnede de bedoeling niet recht
weer en zou zij daardoor een geheel onjuiste opvatting vesti
gen. Men leze daar: «die destijds gebruik hebben gemaakt
van de hun geboden gelegenheid 0111 van het recht op rijks
pensioen afstand te doen, en wien dientengevolge later de
gelegenheid benomen was om voor hunne weduwen en weezen
in het pensioenfonds te worden opgenomen."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Bijlage I.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Naar aanleiding van de door Burgemeester en Wethouders
van Leiden bij den Gemeenteraad ingediende verordening
regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan
gemeente-ambtenaren en van pensioen aan weduwen en
kinderen van gemeente-ambtenaren,
richt met verschuldigden eerbied het College van Stads-
genees- en heelkundigen tot den Gemeenteraad het verzoek
die verordeningen niet te doen gelden voor de Stads-genees-
en heelkundigen en den Stads vroedmeester.
De redenen van dit verzoek zijn de volgende:
Het College van Stads genees- en heelkundigen beschouwt
de stads genees- en heelkundigen en den stadsvroedmeester
niet als vaste gemeente-ambtenaren, daar zij telkens slechts
voor 3 jaar door den Gemeenteraad benoemd worden.
De leden van het College van Stads genees- en heelkundigen
vinden in hun stedelijke functiën slechts een gedeelte van
hun werkkring, terwijl bij de meeste andere gemeente-amb
tenaren de stedelijke functie verreweg de hoofdzaak is.
De personenwisseling in het College van Stads- genees- en
heelkundigen is zeer sterk, de diensttijd der ambtenaren ge
woonlijk slechts kort. Immers in de laatste zeven jaren werd
achtereenvolgens door den Gemeenteraad ontslag verleend aan
de volgende leden van het College van Stads genees- en heel
kundigen: arts Winkler Prins, Prof. Treub, arts Kramer,
arts Voorthuisen, arts Kruimel, arts den Houter. na een
diensttijd respectievelijk van 11, 9, 3, 13, 12 en 4 jaar.
Met het oog op deze overwegingen richt het College
van Stads genees- en heelkundigen tot den Gemeenteraad
het verzoek de ingediende pensioensverordeningen niet te
doen gelden voor de Stads genees- en heelkundigen en den
Stadsvroedmeester.
Namens het College van Stads genees- en heelkundigen
Dr. A. C. Harte velt. Voorzitter.
Leiden, 8 Maart 1902. A. Kist, Secretaris.
Bijlage II.
Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden.
Geven eerbiedig te kennen, ondergeteekenden, Gerrit van
Putten en Carolus Andreas Slierings, agenten van Politie,
respectievelijk President en U Secretaris der Vereeniging
van bezoldigde agenten van Politie: «Door Eendracht saam-
gebracht", gevestigd te Leiden, erkend bij K. B. d. d. 13 Mei
1901 N°. 332 Stbl. N°. 124 en volgens art. N°. 10 der sta
tuten in verband met art. N°. 10 van het reglement, dezelve
vertegenwoordigende
dat hunne Vereeniging met belangstelling heeft kennis
genomen van den inhoud van de aan Uw Ed.Achtb. Col
lege toegezonden conceptverordening, regelende het ver
leenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren;
dat in verband hiermede, op de 1. 1. gehouden algemeene
vergadering d. d. 26 Februari 1902, door de Vereeniging,
aan haar bestuur is opgedragen, zich tot Uw Ed Achtb. Col
lege te wenden, om Uw College het volgende onder de aan
dacht te brengen;
dat volgens art. N°. 4 der conceptverordening voor de
politiebeambten eene gunstige bepaling is opgenomen, waar
door deze na eene 30 jarige dienstvervulling en op 55 jarige
leeftijd hunne aanspraken op pensioen kunnen doen gelden,
evenwel met handhaving der tegenwoordigen grondslag, zijnde
60 van het over de laatste 12 maanden genoten salaris,
waardoor deze dan na 30 dienstjaren 30/eo x/a en niet
401eo 2/s van hun salaris als pensioen zullen genieten;
dat reeds in het voorafgaand schrijven van Burgemeester
en Wethouders terecht is opgemerkt, dat de aard der politie-
betrekking meebrengt, dat deze beambten vroeger voor de
hun opgelegde taak ongeschikt zullen zijn, dan zulks met
andere ambtenaren het geval is, terwijl hun inziens een
politiebeambte op 55 jarigen leeftijd niet meer in staat is
eene andere voor hem passende werkkring te vinden en te
vervullen.
Redenen, waarom requestranten zich tot Uw Ed.Achtb. College
wenden met het beleefd verzoek ook de pensioengrondslag
voor de politiebeambten te willen wijzigen en deze te ver
hoogen van 4j6o op 4J45 van het over de laatste 12 maanden
genoten salaris.
't Welk doende,
Leiden, 12 Maart 1902, G. van Putten.
C. A. Slierings.