44
Voorts merken wij naar aanleiding van dit artikel opdat
hierin sprake is van »den huurders volgens tarief in rekening
gebracht gas" en in art. 22, waar meer in het bijzonder van
de verlichting sprake is, van »aan de huurders volgens daar
voor vastgesteld tarief in rekening gebracht gas." In het bij
zonder laatstgenoemde uitdrukking zou de meening doen post
vatten, dat er voor de huurders der lokalen een bijzonder
tarief voor gasverbruik is vastgesteld. Dit is echter niet het
geval. Zij betalen denzelfden prijs, waarvoor het gas aan par
ticulieren in hunne woningen geleverd wordt. Het is daarom
beter in die artikelen te lezen: «volgens aanwijzing van den
meter en tegen den gewonen voor particulieren vastgestelden
prijs" wordt in rekening gebracht.
Eindelijk schijnt ons voor twee gevallen aanvulling van de
voorwaarden raadzaam.
In de eerste plaats zouden wij wenschen te voorzien in het
geval, dat de pachter tijdens den duur van het contract mocht
komen te overlijden. Het zou toch in dat geval kunnen blijken
niet wenschelijk te zijn, dat hetzij door zijne rechtverkrij
genden, hetzij door of van wege de door hem gestelde borgen
in de verdere bediening der buffetten werd voorzien.
Wij geven U daarom in overweging art. 16 der voorwaarden
aan te vullen met eene bepaling van den volgenden inhoud:
»Ook in geval de pachter vóór den afloop van het contract
mocht komen te overlijden zijn de verpachters bevoegd de
pacht aanstonds te doen eindigen, mits door hen binnen 3
maanden na het overlijden van die bevoegdheid worde gebruik
gemaakt. In dat geval eindigt de pacht door de enkele opzeg
ging van de zijde van de verpachters, zonder dat daartoe
eenig exploit of andere acte zal noodig zijn."
In de tweede plaats mag het verstandig worden geacht te
voorzien in het geval, dat de gemeente er na afloop van den
pachttijd niet in slagen mocht een anderen pachter te
krijgen. Aan dat bezwaar kan worden tegemoet gekomen door
den pachter te verplichten dan nog een jaar als zoodanig aan
te blijven. Het is echter billijk, dat hem dan voor dat jaar
een reductie bijv. van 25% van de pachtsom wordt toe
gestaan. Wij stellen U daarom voor aan de voorwaarden een
nieuwe bepaling toe te voegen, luidende als volgt
»De pachter is verplicht zich na den afloop van den pachttijd
nog gedurende den tijd van één jaar onder dezelfde voor
waarden met de bediening der buffetten te belasten, indien
hem de wensch daartoe ten minste 3 maanden vóór den afloop
van het contract door de verpachters wordt te kennen gegeven.
De pachtsom zal dan echter voor dat jaar met 1/i worden ver
minderd."
Ten slotte merken wij nog op dat, indien overeenkomstig
ons voorstel tot de continuatie der pacht besloten wordt,
art. (2g en art. 19 uit de voorwaarden zullen kunnen vervallen,
en dat overal waar nog in de voorwaarden sprake is van den
gemeente-architect, zal moeten worden gesproken van den
Directeur van Gemeentewerken.
Op grond van een en ander geven wij Uwe \ergadering
thans in overweging de bediening der buffetten in de Stads
gehoorzaal met ingang van 1 Mei 1902 weder voor den tijd
van 5 jaren op te dragen aan J. C. Schoenmaker onder de
tegenwoordige voorwaarden, zooals die overeenkomstig het
door ons voorgestelde nader zullen moeten worden gewijzigd
en aangevuld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
NO. 70. Leiden, 15 Maart 1902.
De Commissie voor de huishoudelijke Verordeningen heeft
met groote belangstelling en met instemming kennis genomen
van de ontworpen Verordeningen regelende het verleenen
van pensioen en wachtgeld aan gemeenteambtenaren en van
pensioen aan weduwen en kinderen van gemeenteambtenaren.
Zij is van oordeel, dat die ontwerpen over het algemeen de
blijken dragen, dat er groote zorg aan is besteed.
Zij heeft slechts enkele opmerkingen te maken.
Wat de eerste Verordening aangaat, betreffen zij de volgende
artikelen i
Art. 3. Wie geregeld een arbeid verricht, waaraan eenig
gevaar verbonden is, pleegt eenigszins onvoorzichtig te wor
den. Die gewone onvoorzichtigheid mag hem het is reeds
dikwijls opgemerkt niet worden toegerekend. Om te doen
uitkomen dat dit de bedoeling is, zoude de commissie in
littera d het woord onvoorzichtigheid willen vervangen door
roekeloosheid.
Art. 3slot. De commissie geeft in overweging, de redactie
van de laatste alinea aldus te wijzigen, dat duidelijk blijkt,
of ook de jaren gedurende welke wachtgeld is genoten, voor
de pensioensbepaling medetellen, en of voor die jaren de
pensioenbijdrage moet worden gestort.
Art. 8 al. 3 zal moeten luiden: onder bezoldiging worden
verstaan alle inkomstendie onder de benaming van bezoldi
gingtractement enz. De tegenwoordige redactie zal wel niet tot
misverstand leiden, maar toch niet volkomen zuiver zijn.
Art. 14. In al. 2 wordt alleen in het mannelijke geslacht
gesproken. Ook naar de opvatting van Burg. en Weth. is
daaronder zeker hier het vrouwelijke begrepen en is dus de
bedoeling, «indien hij of zij een echtgenoot enz. nalaat."
Wat de Verordening op de Weduwen- en Weezen-pensioenen
aangaat, merkt de commissie het volgende op
Art. 3. De fout der ouders mag naar haar inzien niet noodeloos
komen ten nadeele van de kinderen. Zij zou daarom in al. 1
van dit artikel naast «de wettige of gewettigde" ook de erkende
kinderen wenschen te zien genoemd.
Art. 3 al. 2 is haars inziens niet zoo uitstekend geredigeerd
als deze verordeningen in het algemeen. Men zou er toch uit
kunnen afleiden, dat de aanspraak op pensioen voor dat kind
ook te niet ging 18 jaren na den dood des vaders. De com
missie zou er de voorkeur aan geven, alinea 1 aldus te doen
luiden: «Als kinderen worden beschouwd de wettige, gewet
tigde of erkende kinderen van overleden ambtenaren, alsmede
die, binnen 300 dagen na het overlijden van een ambtenaar
uit zijne weduwe geborenallen zoolang zij den leeftijd van
18 jaar niet hebben bereikt."
Art. 20. De laatste alinea wordt door de commissie zoo
opgevat, dat ook belegging in hypothecaire schuldvorderingen
geoorloofd is. Zij zou wenschen, dat ook Burg. en Weth. zich
omtrent hunne opvatting uitspraken of nog liever, dat de alinea
aldus werd gewijzigd, dat belegging werd voorgeschreven in
schuldbrieven ten laste der gemeente Leiden of van andere
Nederlandsche publiekrechtelijke lichamen of in hypothecaire
schuldvorderingen." De uitdrukking geldswaardige papieren
waaronder ook ander toonder-papier en order-papier zou
kunnen worden gerekend, acht zij te ruim, al zou dan ook
hier geen misbruik zijn te vreezen.
«Nog twee opmerkingen naar aanleiding van ingediende
requesten.
Het toekennen van recht op pensioen aan de weduwen en kin
deren van reeds thans gepensioneerden, zou naar het oordeel der
commissie neerkomen op een ten deele toekennen van terug
werkende kracht aan de verordening. Doet men dit eenmaal,
dan is verder de grens zoo moeilijk te trekken, dat de com
missie er niet toe durft adviseeren.
Wat de pensioneering der politie-agenten betreft, is de
commissie van meening, dat inderdaad veel te zeggen is voor
het verzoek in het request daarover handelende gedaan. De
agenten van politie komen zelden op jongeren leeftijd dan
dien van omstreeks 26 jaar in gemeentelijken dienst, en het
is in den regel zoo al voor hen zeiven mogelijk, dan toch
voor de gemeente niet wenschelijk, dat zij hunnen ook
lichamelijk vaak zwaren dienst gedurende 40 jaar blijven
vervullen. Zoo nu ook het gemeentebelang vordert, dat hun
vroeger dan anderen ambtenaren ontslag worde verleend,
dan is het rechtmatig dat hun dit in het bedrag van hun
pensioen niet schade.
De commissie zou het dus gewenscht achten, dat Burg.
en Weth. vóór de openbare behandeling der zaak de pensioen
regeling der politieagenten in nadere overweging namen."
Overigens adviseert de commissie gaarne tot aanneming
der beide ontwerpen.
De Commissie voornoemd
S. J. Fockema Andreae.
T. Zaaijer.
Th. W. van Lidth de Jeude.
N°. 71. Leiden, 15 Maart 1902.
Het advies, door de Commissie voor de Huishoudelijke Ver
ordeningen omtrent de door ons ingediende ontwerp-veror-
deningen, regelende het verleenen van pensioen aan gemeente
ambtenaren en hunne weduwen en kinderen, uitgebracht,
alsmede de naar aanleiding dier ontwerpen zoowel bij Uwe
Vergadering als ons college ingediende adressen geven ons
aanleiding IJ alsnog schriftelijk onze meening omtrent de ver
schillende daarin behandelde onderwerpen te doen kennen.
Niet alleen schijnt ons dit in het belang eener goede en regel
matige behandeling van deze zoo uiterst gewichtige zaak raad
zaam, maar, waar bovendien enkele der ingediende verzoek
schriften een zeer verre strekking hebben en inwilliging daar
van de toch reeds door deze regeling aan de gemeente opgelegde
hooge lasten nog zeer aanzienlijk zou verzwaren, kunnen de
daarin uitgesproken wenschen niet ernstig genoeg overwogen
worden, alvorens daaromtrent door Uwe Vergadering eene
beslissing worde genomen.
Wat dan in de eerste plaats het advies van de Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen betreft, zoo deelen wij