DONDERDAG 27 FEBRUARI 1902. 25 De heer Aalberse. Wij kunnen toch niet spreken van het overgaan tot het vaststellen eener salarisregeling, als dat reeds is geschied? De Voorzitter. De heer Pera zal dan de zesde alinea uit de motie moeten lichten. Men kan niet spreken van gaat over tot het samenstellen eener nieuwe salarisregeling, indien dit reeds achter den rug is. De heer Druoker. Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch een voudig te vragen, of deze motie verband houdt met hetgeen wij behandelen, of niet. Houdt zij wel verband er mede, dan moeten wij de motie het eerst behandelen. De heer van Kempen. Mijnheer de Voorzitter. Deze motie houdt wel degelijk verband met de zaak zelve. Wat nu is het geval. Wij, die een zekere partij vormen, zijn voorstanders van het bijzonder onderwijs, maar wij wenschen evenwel 't openbaar onderwijs ook billijk te behandelen. Laat mij een voorbeeld gebruiken. Er zijn twee personen en dien twee personen moet recht worden gedaan. Door omstandigheden zijn wij in staat een persoon recht te doen wedervaren en wij geven wat hem billijkerwijze toekomt; dien anderen per soon zouden wij het ook heel gaarne geven, maar de omstan digheden maken 't onmogelijk. Wat wenschen wij nu: dat Leiden's Raad, die bekend is door zijn billijke denkbeelden, voor deze motie, zoo kalm gesteld, zal stemmen. Is het openbaar onderwijs geregeld, dan vertrouwen wij, dat voor het bijzonder onderwijs, dat zooveel schatten heeft gebracht in de schatkist, indirect, het oordeel van Leiden's Raad gunstig zal zijn. Ziet men den geest, die heerschende is in de Kamers der Staten Generaal, dan twijfel ik zeer, dat de motie bij indiening zal worden verworpen. De Voorzitter. Laten wij nu niet op de motie zelf ingaan. Het is nu de vraag, of de motie zal worden behandeld vóór de verordening. De heer Pera. Ik heb in dwaling verkeerd. Ik dacht, dat wij even goed eerst konden overgaan tot het behandelen van de salarisregeling. Men heeft er echter op gewezen, dat dit een verkeerde weg is, en dat de motie het eerst in behandeling dient te komen; wij hebben ons dus aan den goeden weg te houden. De Voorzitter. Dan stel ik het eerst aan de orde de motie van den heer Pera c. s. De heer Sijtsma. Ik heb heel weinig over die motie kunnen nadenken. Terwijl deze salarisregeling lang in de lucht heeft gehangen, heb ik mij afgevraagd- waarom komt deze motie ter elfder ure? Daarom zou ik gaarne de behandeling er van zien uitgesteld, omdat ik mijn oordeel er over niet zoo klak keloos wil te kennen geven. Gisterenavond is zij mij in het Leidsche Dagblad rauwelijks op het lijf komen vallen met de lange toelichting. Ik was pas over tienen thuis. En van morgen had ik mijn bezigheden. Als nu andere raadsleden goed op de hoogte zijn, zou ik een zwijgende rol kunnen vervullen, wat niet geheel in mijn aard ligt. Doch ik zou eerst gaarne goed op de hoogte komen door de motie eens kalm te bestudeeren. Daarom stel ik voor de behandeling van de motie te verdagen. De Voorzitter. Ik wensch er opmerkzaam op te maken, dat de behandeling van deze motie afgescheiden is van de behandeling van het voorstel. Het voorstel tot salarisregeling is dus niet in het uitstel begrepen. Bovendien hebben Gede puteerde Staten reeds op het vaststellen van deze regeling aangedrongen. De heer Sijtsma lk zou ook wel willen doorgaan met het behandelen der verordening. De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Sijtsma tot uitstel ondersteund? Het voorstel wordt voldoende ondersteund en kan dus in behandeling komen. De heer de Goeje. Ik zou gaarne zien, dat de voorstellers van de motie de passage betreffende de salarisregeling er uit lichtten. Dan wordt het verband tusscben de motie en de salarisregeling verbroken en kunnen wij over de motie later beraadslagen. De Voorzitter. De bedoelde passage is: »gaat over tot het samenstellen eener nieuwe salarisregeling voor de openbare onderwijzers." Nu is het denkbeeld van den heer de Goeje, dat die passage er uit gelicht wordt, en dat wij dan de be handeling van de motie uitstellen. De heer Pera. Dat is mijn denkbeeld niet. Dat is een andere volgorde dan ik mij voorstel. Ik meen, dat wij wel terstond over de motie een beslissing kunnen nemen, en nu men komt aandragen met een voorstel om de motie eenvoudig terzijde te zetten, maak ik daartegen natuurlijk ernstig bezwaar. I?e heer Sijtsma doet alsof er zooveel gewichtigs en onbe grijpelijks in die motie is. Nu begint het mij heelemaal te draaien. Het mag waar zijndat de motie den heeren rau welijks op het lijf is gevallen, maar de bedoeling en de be- teekenis der motie blijken zoo glashelder en duidelijk, dat ieder kind ze begrijpen kan. Studie is daarvoor niet rtoodig. Wil men recht en gerechtigheid, wil men en dat is toch de eenvoudigste zaak van de wereld dat ieder burger be handeld wordt zooals men zelf zou wenschen behandeld te worden, dan stemt men voor de motie. Iets geheims is er niet in te vinden. De Voorzitter De motie van orde van den heer Sijtsma, strekkende om de motie van den heer Pera uit te stellen tot een volgende vergadering, is voldoende ondersteund en ik zal dus deze in stemming brengen. De heer Sijtsma. Ik heb over niets anders geklaagd dan dat de motie ons zoo laat op het lijf is komen vallen. De heer van Kempen. M. d. V. Deze motie is verkeerd be grepen. 'tGeen de heer Sijtsma beweert, berust op een mis verstand. Wanneer wij waren komen aandragen met vele veranderingen in het voorstel van Burg. en Wethdan zou men gelijk hebben met te zeggendat één avond niet voldoende was om dat alles na te gaan. Maar nu is dit een heel een voudige kwestie. Wanneer wij de quintessens nemen van hetgeen voorgesteld wordt in de motie, dan is dat, dat wij gaarne bereid zijn het den onderwijzers aangenamer en beter te maken voor zoover dit betreft 't openbaar onderwijs, maar dan ook tevens hetzelfde wenschen voor de bijzondere onder wijzers. Dat is dus een doodeenvoudige zaak, die wij in twee minuten kunnen verwerken. Als men recht wenscht voor het bijzonder onderwijsdan is er geen reden om de behandeling der motie uit te stellen. De heer van Lidtii de Jeude. Mijnheer de Voorzitter. Eene kleine opmerking. Ik zou mij gaarne bij het idéé van den heer Sijtsma aansluiten. Ik ben gisteren uit de stad geweest en heb daarom van deze motie niet voor heden middag ken nis kunnen nemen; ik geloof evenwel niet dat de zaak zoo eenvoudig is als men het wil doen voorkomenik zie bij voor beeld niet in, waarom een motie als deze ter kennis moet worden gebracht van den Minister van Binnenlandsche zaken. Ik zou dan ook mijn stem nu liever niet uitbrengen over deze motie. De heer Zaaijer. Ik wensch hierbij op te merken, dat ik het eerst officiéél heb kennis gekregen van de motie door de voorlezing hier. Geheel bij toeval heb ik haar gisterenavond zeer laat opgemerkt in het derde blad van het Leidsche Dagblad en heb daarna niet eens den tijd kunnen vinden om de toelichting te lezen. De Voorzitter. Het is een motie, en een motie kan zelfs mondeling aan den Raad worden voorgesteld. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Dat de motie zoo laat is ingekomen, is het gevolg van het feit, dat eerst .Vrijdag jl. de stukken aan de raadsleden zijn rondgezonden, en wij buitendien die weinige dagen hoog noodig hadden de breed voerige stukken te onderzoeken. De Voorzitter Om een einde aan de zaak te maken zal het het beste zijn de motie van orde van den heer Sijtsma in stemming te brengen. De heer van Hamel. Indien de motie van den heer Sijtsma wordt aangenomen, gaan wij dan door met de behandeling van het voorstel van Burg. en Weth.? De Voorzitter. Ja. De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik meen dat de motie in nauw verband staat met de salarisregeling en dat wij, als de motie van orde van den heer Sijtsma wordt aangenomen, ook de behandeling van de salarisregeling moeten verdagen. Indien dus de motie van den heer Sijtsma in stemming wordt gebracht, zal ik deze amendeeren, door ook de salarisregeling op heden niet te behandelen. De heer van Kempen. .Ik meen, dat het noodzakelijk is eerst de motie te behandelen. Nu komt het voorstel om die uit te stellen. Ik geloof, dat er dan verwarring ontstaat. De heer de Goeje. Ik was er voor de motie uit te stellen, omdat de heer Pera zich daartoe in het begin wel geneigd toonde. Hij heeft gezegd, dat hij er niet tegen was om eerst de verordening te behandelen en dan de motie. De heer Drucker heeft echter doen uitkomen, dat zooals de motie nu is geredigeerd, er bepaald verband tusschen de motie en de behandeling der verordening bestaat. Ik heb daarom den heer Pera in overweging gegeven om dat verband weg te nemen. Dan zou er geen bezwaar zijn tegen uitstel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 7