DONDERDAG 27
FEBRUARI 1902.
21
De heer van Kempen. Mijnheer de Voorzitter. Ik moet zeg
gen, dat er van hetgeen de voorgaande spreker gezegd heeft
veel waar is; toch zal ik stemmen voor het voorstel van
Burg. en Weth. en waarom?
Omdat men in een abnormalen toestand sonjtijds abnormale
regelingen moet accepteeren. 't ls een abnormale toestand,
dat de ouders niet zorgen, dat de kinderen behoorlijk gevoed
naar school gaan: daarin is echter geen verandering te bren
gen. En hetgeen de heer de Lange gezegd heeft, acht ik
onuitvoerbaar; om die ouders op te zoeken en hun zelf het
voedsel te geven, is ondenkbaar; dan zou men niet anders
kunnen doen, dan hun geld geven, in welk geval men de
risico loopt, dat die ouders die het geld ontvangen, dit aan
wenden voor minder noodige doeleinden en de kinderen dan
toch geen voedsel zouden krijgen.
De heer Sijtsma. M. d. V. De zaak van de schoolkinder
voeding dringt ons de aandacht te schenken aan een treurig
maatschappelijk verschijnsel, n.l dat een deel der ouders niet
hij machte is om, door welke oorzaken ook, hun kinderen
voldoende voedsel te geven. Dit blijkt het best uit de adviezen,
die de hoofden van scholen hebben gegeven. Mej. Schmedding
schrijft o. a.»Vele kinderen verkeeren in groote armoede."
De heer Kuypers heeft in zijn school »kinderen van weduwen
en groote gezinnen waar de inkomsten in den winter miniem
ja soms nihil zijn." De heer Hoeks zegt»veel kinderen komen met
leege magen op school, 18 kinderen krijgen nooit warm eten." En
de heer Dikshoorn getuigt eveneens van droeve toestanden.
Nu kan ik mij daarom zeer goed voorstellen dat Burg. en
Weth. met de plaatselijke schoolcommissie tot de erkenning
zijn gekomen, dat het op den weg ligt van de gemeente, de
vereeniging »Schoolkindervoeding" in hare loffelijke pogingen te
steunen. Ik had niet gedacht, dat de heer de Lange hiervan
een beginselkwestie zou maken, maar nu hij dit doet zou ik
het volgende wenschen te zeggen.
Wanneer men aan de ouders geld gaf om aan de kinderen
voedsel te geven, zou het nog zeer de vraag zijn of dat geld
voor voedsel zou worden besteed. Men moet zich hierbij tevens
op het standpunt plaatsen van de belangen van het onderwijs.
Als de kinderen niet goed gevoed ter school komen ik spreek
uit eigen ervaring kunnen zij het onderwijs niet met vrucht
volgen. Maar als wij nu den ouders geld geven en dezen voeden
toch de kinderen niet beter, dan komen wij niet verder.
Juich ik dus het beginsel van dit voorstel toe, ik heb er
toch bedenkingen tegen. In de eerste plaats tegen de voor-
waardè, die gesteld wordt. Er wordt bepaald, dat de gemeente
de helft zal bijdragen van het bedrag, dat door particulieren
wordt bijeengebracht, en daaraan wordt toegevoegd, dat het
subsidie niet hooger zal gaan dan f 500.
Gesteld nu eens, dat het particulier initiatief verzwakt door
het propageeren van de beginselen van den heer de Lange,
dan zouden per slot van rekening de kinderen daarvan de
dupe worden. Ik zou meenen, dat het op den weg van de
Gemeente ligt, dan wat meer te geven, en zou dus die voor
waarde vervallen wenschen te zien.
In de tweede plaats acht ik de toelage te gering, ook in
verband met andere subsidiën, bijv. die, welke gegeven wordt
aan de 3-<Jctober vereeniging Deze ontvangt f 1000.—welke
in één dag worden besteed. En wat bereikt men eigenlijk met
die f 500.— Voor f 1000.— kan men den kinderen 2 maal
er week eten geven. Met die f 500.— er bij, zal men het
maal kunnen doen. Van begin December tot Maart, ongeveer
31/. maand, worden volgens het rapport 400, feitelijk ongeveer
500 kinderen gevoed, en de gemeente geeft dus per kind voor
.B1/* maand één gulden, terwijl wij, als we op een namiddag
naar Amsterdam gaan, bij Kras voor een halven biefstuk met
aardappelen ook één gulden moeten betalen. De heeren lachen
daarom, maar het is mij diepe ernst met deze vergelijking.
Ik meen daarom dat wij, als wij subsidie willen, een hooger
bedrag moeten vaststellen en geef daarom in overweging, om
het bedrag daarvan te stellen op f 1000.
De heer Bosch. Mijnheer de Voorzitter. Het voorstel van Burg.
en Weth. in zake kindervoeding geeft of te veel of te weinig.
Het geeft te veel, wanneer men zich plaatst op het stand
punt van den heer de Lange, te weinig, wanneer men uit
gaat van de zienswijze van den heer Sijtsma.
Maar zelfs het standpunt van den heer Sijtsma geeft nog
te weinig, omdat de schoolkindervoeding de kinderen geschikt
moet maken voor het onderwijs, waartoe weer toezicht van
doctoren noodig is, wil niet het tegenovergestelde worden ver
kregen van wat verlangd word.
Deze zaak is niet zoo gemakkelijk als nieuw element in
den bestaanden toestand in te voeren. Ik vind, vóór wij dien
stap gaan doen, dat wij dat eerst ernstig moeten overwegen,
want oogenblikkelijk zal die weg ons verder voeren en leiden
tot het verstrekken van schoeisel, kleeding, baden, genees
kundige hulp, enz. en de ouders zullen niets meer te doen
hebben dan hunne kinderen naar school te brengen en te
zeggenhier zijn ze, zorg voor hen.
Ik vind dat alles te veel, tenzij men zich plaatst op het
standpunt van den heer van Kempen nl., abnormale toestan
den eischen abnormale maatregelen. Dus zonder verbinding
voor de toekomst, en telken jare, wanneer wy de begrooting
hebben, dan ook den abnormalen maatregel bespreken en de
subsidie zoo noodig geven zonder verbinding; dus alleen
tijdelijk.
De heer van Kempen. Ik wil even spreken over hetgeen
de heer Sijtsma heeft voorgesteld. Deze zegt niet te wenschen,
dat de gemeentelijke bijdrage verband zal houden met het
geen door particulieren wordt bijeengebracht. Het resultaat
daarvan zou echter zijn, dat de particulieren weinig meer
zouden doen. Dezen zouden denken: aangezien de stad toch
geeft wat er te kort komt, zullen wij maar niet meer bijdra
gen. Particulieren toch behoeven niet te zoeken naar gelegen
heden om bijdragen fe schenken. Wanneer de gemeente toch
bijbetaalt, dan werkt dat verslappend en doen de particulieren
over een tijdje niets meer. En het subsidie moet juist dienen
om de particulieren te prikkelen en aan te sporen hun bij
dragen te blijven schenken.
Wat de heer Bosch verder gezegd heeft, acht ik in alle
opzichten volkomen juist, maar gelukkig heeft hij ten slotte
ook gezegd, dat hij het eens was met mij, dat wij voor abnormale
toestanden staan en dat wij met het oog daarop dan ook in
vredesnaam maar een abnormaal besluit moeten nemen. Wij
nemen dit besluit met leedgevoel, omdat wij het verschrikkelijk
vinden dat ouders niet in staat zijn hun kinderen behoorlijk
eten te geven. Maar nu dat zoo is, moeten wij zien wat daaraan
is te doen. En als wij nu op straat een kind zien, dat honger
heeft en wij willen dat een boterham geven, dan gaan wij
toch niet eerst de ouders opzoeken en zeggenhier hebt gij
een brood voor dat kindwaarbij dan nog de mogelijkheid
bestaat, dat het kind dat brood niet krijgt. Dit is ook het
bezwaar tegen het geven van geld aan de ouders, dat dezen
dat geld voor andere doeleinden zullen besteden, zoodat het
kind hongerig blijft. Zulk een hulp zou doelloos zijn.
Ik zou er tegen zijn de voeding van schoolkinderen van
gemeentewege te doen geschieden, maar nu dit van particu
lieren uitgaat en voorgesteld wordt daaraan van gemeente
wege steun te verleenen, is het een ander geval.
Wat het te veel eten van de kinderen betreft, moet ik
zeggen, dat ik er niet bezorgd voor ben, dat in den minderen
stand de menschen te veel eten krijgen.
De heer Drucker. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen
door een paar andere sprekers gezegd is, wil ik gaarne toe
geven, dat indien wij hadden een ideale maatschappij met
een ideale armverzorging, er voor hun redeneering veel te
zeggen zou zijn, en er voor het nemen van een dergelijk besluit
geen reden zou zijn. Maar het kan nog een poosje duren vóór
dat de maatschappij in dien idealen toestand gekomen is,
zoodat wij ruimschoots tijd zullen hebben dit besluit in te
trekken, als wij dien idealen toestand zien aankomen! Waar
de heer van Kempen spreekt van abnormale omstandigheden,
meen ik dat wij niet te doen hebben met iets abnormaals,
dat twee of drie jaren kan duren, maar veeleer met iets, dat
gedurende een thans niet afzienbaren tijd wel zal blijven bestaan.
Daarom zou ik zeggenlaten wij voorloopig een besluit nemen,
dat geldt voor onbepaalden tijd, tot wij het weer intrekken.
Wat zullen wij nu besluiten? Al kom ik hiermede in strijd
met hetgeen de heer Bosch heeft gezegd, zoo wil ik toch als
mijn meening te kennen geven, dat dit voorstel niet alles
behelst wat ik zou wenschen. Ik meen, dat evenals een kind
niet gemakkelijk kan leeren met een leege maag, het dat ook
niet kan met natte voetenandere onderdeelen van de kleeding
laat ik daar. Daarom hoop ik dat, evenals dit in verscheidene
andere gemeenten plaats vindt, ook te dezer stede middelen
zullen worden beraamd om althans in de behoefte aan schoeisel
te voorzien, hetzij door het verstrekken van klompen, hetzij
door het aanschaffen van schoolpantoffels.
Van het voorstel zelf heb ik met genoegen kennis genomen;
doch ik zou daaraan gaarne eenige uitbreiding wenschen ge
geven te zien, in tweeërlei opzicht Ik stel mij hierbij op het
standpunt, dat wij deze zaak moeten laten bij de vereeniging,
die zich op loffelijke wijze sedert eenige jaren met dien werk
kring belast, en ik meen ook met Burg. en Weth., dat er
veel voor te zeggen is, het toe te kennen subsidie afhanke
lijk te stellen van hetgeen de vereeniging zelf uit anderen
hoofde ontvangt. Ik acht het echter aan bezwaar onderhevig,
dat een maximum wordt vastgesteld Hiervan toch zal het
gevolg zijn, dat wanneer de vereeniging meer mocht krijgen
dan f 1000.— per jaar, dit geen invloed heeft op het subsidie
van de gemeente Ik zou het veel beter vinden, dat, als de
particulieren meer gaven, dit ook steeds ten gevolge had, dat
men ook van gemeentewege meer kreeg. Dat zou de liefdadig
heid opwekken. Ik geloof dus, dat, van het standpunt van
Burg. en Weth. beschouwd, het stellen van een maximum
niet aan te raden is. Dit maximum zou ik dus gaarne zien