38
DONDERDAG 27
FEBRUARI 1902.
De heer van Hamel. Geheel kan het uitstel toch niet plaats
hebben, want ten aanzien van de tegemoetkoming in huishuur
moet de verordening bepaald in werking treden met 1 Janu
ari 1902; dat is verplichtend. In elk geval zal dus die reserve
moeten worden gemaakt.
De heer A. J. van Hoeken. Daarmede kan ik meegaan,
omdat hierin reeds is voorzien op de begrooting voor 1902
De heer Drucker. Zoo ik mij niet vergis, is door U gezegd,
Mijnheer de Voorzitter, dat Burg. en Weth. er over hebben
gedacht, in plaats van 1 Januari te lezen 1 Juli. Nu wensch
ik wel even te zeggen, dat ik dat in hooge mate zou betreu
ren. De meeste voorstellen, die de strekking hadden om de
verbetering meer ingrijpend te maken, zijn verworpen, maar
er zit- toch in deze regeling voor menigen onderwijzer een
geldelijke vooruitgang. Nu zou het mij zeer spijten, wanneer
werd besloten, dien vooruitgang later te doen ingaan dan het
aanvankelijk vastgestelde tijdstip van 1 Januari 1902; in plaats
van dat in de regeling verbetering ware gebracht gedurende
de behandeling, zou zij dan minder worden gemaakt. Ik her
inner er aan, dat er blijkens de tabel onderwijzers zijn, die
het als onderwijzer niet lang meer zullen maken en nu op
hun ouden dag nog een korte poos ƒ200.— per jaar meer
zouden krijgen, hetgeen op een tractement van ƒ700.— of
ƒ800.— een aardige bijslag is. Zelfs als voor dit jaar de helft
daarvan afgaat, is dat toch een erge tegenvaller.
Ik kan het bezwaar niet inzien om de verordening in wer
king te laten treden met 1 Januari van dit jaar. Het is waar,
in een der artikelen wordt gesproken van eene school, die
er nog niet is; wanneer men meent, dat dit bezwaar geeft,
laten we dan die artikelen hier uitzonderen. Maar het aan
gevoerde bezwaar schijnt mij zuiver theoretisch. Het zou mij
zeer spijten, wanneer Burg. en Weth verandering in den
datum brachten.
De heer de Goeje. Ik ondersteun ten volle wat door den
heer Drucker is gezegd; ik zou het ook zeer jammer vinden,
wanneer de verordening niet met 1 Januari 1902 in werking
trad. Het is werkelijk voor enkele onderwijzers en onder
wijzeressen eene levensquaestieen wanneer het belang van
de gemeente er zich dus niet bepaald tegen verzet, zou ik
het zeer betreuren wanneer het artikel niet bleef gehandhaafd.
De Voorzitter. Wordt het amendement van den heer van
Hoeken ondersteund?
Het amendement wordt voldoende oudersteund en maakt
dus een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Bosch. M. d. V. Wanneer het amendement van
den heer van Hoeken alleen als gevolg had, de benadeeling
van de belangen der betrokken onderwijzers, dan zou ik zeker
met de bestrijders van het amendement medegaan. Maar de
heer van Hoeken heeft op iets de aandacht gevestigd, dat wel
de overweging waard is, n.l. dat wij de fmancieele regeling
van de gemeente in de war sturenwanneer wij telkens posten
voteeren, die niet op de begrooting zijn vastgesteld. Daarin
ga ik geheel met hem mede. Dat is een punt van zóó over
wegend belang, dat daarvoor andere belangen moeten ter zijde
worden gesteld. Het spijt mij voor de onderwijzers, maar eene
goede regeling van de gemeente-financiën gaat bij mij voor.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement wordt in stemming gebracht en met 20
tegen 3 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de lieeren: Drucker, Sijtsma, van Lidth
de Jeude, Kaiser, van Tol, Witmans, Bots, J. P. Driessen,
van Kempen, van Dissel, de Goeje, Aalberse, Korevaar, van
Hamel, Zaaijer, P. J. Mulder, de Lange, de Vries, Pera en
de Voorzitter.
Voor stemmen de heeren: Bosch, A. Mulder en A. J. van
Hoeken J.Jzn.
Art. 19 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De verordening in haar geheel wordt daarop zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
XII. Behandeling van bezwaarschriften tegen de kohieren
der plaatselijke directe belasting, dienst 1901, 2de lijst.
(Zie Ing. St. n°. 44).
De Voorzitter. Er is'nog een adres ingekomen van een
der reclamanten, W. A. Oudshoorn, hetwelk ik den Secretaris
verzoek voor te lezen.
Het adres luidt:
Aan den Edel Achtbaren Heeren Burgemeester, Wet
houders en verdere Leden der Gemeenteraad te Leiden
geeft de ondergeteekende met verschuldigden eerbied te
kennen
ter aanvulling van zijn voorgaand verzoek dat door hem
als belastingschuldige als Leidsch inwoner Dienst 1901 Plaat
selijke Directe belasting is betaald geworden voor de laatste
vijf maanden van dat dienstjaar de somma van ƒ31 22, zijnde
12/ia der aanslag over die vijf maanden
dat tevens door hem aan deze gemeente is betaald geworden
als forens belastingschuldige, over diezelfde vijf maanden
hierboven genoemd 4/« der aanslag, ten bedrage van 24 83
'sjaars dat, daar nu door de gemeente over diezelfde vijf
maanden 6/12 der aanslag, in genoemde belasting is geheven,
het hem voorkomt dit billijkerwijs, niet de bedoeling van
UEdelAchtbaren zijn kan,
waarom hij zich tot U wendt, met beleefd verzoek, hem
dat deel, wat UEd. Achtbaren voorkomt, billijkerwijze te doen
restitueeren
dat hem bekend is, dat de wet geen artikel aanwijst die
restitutie toestaat, maar zich voorstelt, dat de wet gebruikt
moet worden als hulpmiddel in gevallen, waar het recht, op
zich zelf niet zoo duidelijk van zich spreekt;
dat hij met volle vertrouwen Uw hierop gunstig volgend
advies afwacht.
Hetwelk doende,
Leiden, 25 Februari 1902. W. A. Oudshoorn.
De Voorzitter. Als ik dit verzoek eenigszins mag toelich
ten, dan is het dit. De heer Oudshoorn woonde buiten de
gemeente en had hier eene zaak, zoodat hij voor 1901 als
forens was aangeslagen. In de maand Augustus is hij in
Leiden komen wonen en werd dus toen op het suppletoir-
kohier aangeslagen als ingezetene voor Leiden. Nu zegt de
wet wij hebben daarnaar een onderzoek ingesteld en er
schijnt niets aan te doen te zijn, daar het duidelijk de be
doeling van den Minister is geweest dat, al houdt eert forens
op belastingplichtig te zijn, hij nooit restitutie kan krijgen.
Nu doet zich hier het geval voor, dat de heer Oudshoorn de
vijf laatste maanden van het jaar als forens belasting heeft
betaald, terwijl hij ook is aangeslagen als inwoner van Leiden
Hij wordt dus tweemaal door de belasting getroffen.
Dit nu vind ik onbillijk. Nu zou mijn voorstel zijn om den
heer Oudshoorn restitutie te geven het is uitgerekend
hoeveel hem toekomt, n.l. ƒ10.35 zonder vermelding of die
restitutie betrekking zal hebben op zijn aanslag als forens of
op den aanslag, dien hij betaalt als Leidenaar, ten einde daar
door te voorkomen, dat dezelfde persoon over vijf maanden
tweemaal stedelijke belasting betaalt.
De heer Zaaijer. Is met die som van ƒ10.35 de onbillijk
heid weggenomen?
De Voorzitter. Ja.
De heer van Kempen. Waarom gaat dat zoo bedekt en kan
niet worden gezegd waarvoor hij die restitutie krijgt?
De Voorzitter. Dat is het juist. Wij kunnen hem geen
restitutie geven als forens; dat verbiedt nu eenmaal de wet;
en hij is belast over 5 maanden als belastingschuldig ingezetene,
hiervoor kunnen wij hem ook geen restitutie geven.
De heer de Lange. Is het niet mogelijk om den heer Ouds
hoorn restitutie te geven op grond van foutieven aanslag in
de belasting over vijf maanden? Moet iemand bepaald als
ingezetene worden aangeslagenals hij als forens reeds betaalt?
De heer Drucker. Mijnheer de Voorzitter. Kunnen we dat
niet eens nazien, of moet dit van avond beslist worden? Is
er geen reden om bepaald van avond hierover te beslissen,
dan stel ik voor, deze zaak aan te houden tot den volgenden
keer. Het is hier niet de vraag, of wij niet geneigd zouden
zijn, den persoon dien het geldt 10.te geven, maar het
is de vraag, of de wet het toelaaten daarover durf ik thans,
onvoorbereid, geen oordeel uitspreken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Hoewel eenerzijds geneigd
den heer Oudshoorn ter wille te zijnvind ik het anderzijds
toch ook gevaarlijk, direct eene dergelijke beslissing te nemen,
want na dezen reclamant kan er weder een ander komen. Wij
zouden thans een antecedent gaan stellen, en daarom acht
ik het eveneens beter, dat de zaak eerst eens ernstig worde
overwogen.
De Voorzitter. Kunnen de heeren zich vereenigen met het
voorstel van den heer Drucker om dan alleen ten aanzien
van den heer Oudshoorn heden geene beslissing te nemen?
Daartoe wordt bij acclamatie besloten.
Ten aanzien van de overige bezwaarschriften wordt zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het advies van
Burg. en Weth. besloten.
De Voorzitter. Verlangt nu nog iemand het woord?
De heer Witmans. M. d. V. Ik zou nog alleen de vraag
willen doenof wij nu ook binnen zeer korten tijd eene rege-