30 DONDERDAG 27 FEBRUARI 1902. zitten en den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht heb ben; hij vervangt het hoofd der school bij ontstentenis. een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder wijzers of onderwijzeressen met verplichte hoofdacte. Deze moeten bij hunne aanstelling den leeftijd van 23 jaar volbracht hebben. een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder wijzers of onderwijzeressen een of meer vakonderwijzers of -onderwijzeressen voor een of meer der vakken g, k, q, s en t. Tevens zullen op elke school een afzonderlijk te bepalen aantal kweekelingen werkzaam mogen zijn, met inachtneming van het bepaalde bij Art 8 der Wet. Deze kweekelingen moeten hun vijftiende jaar zijn ingetreden." De heer Sijtsma. Ik stel voor in de 2e alinea van art. 3 het woord »verplichte" voor «hoofdacte" te laten vervallen. De heer Drucker. Dit slaat terug op de tractementen. Zou het daarom niet beter zijn dit te behandelen bij het art. waarbij de salarissen worden geregeld en art. 3 zoolang aan te houden? De heer Sijtsma. Ik heb ten opzichte van art. 3 nog een voorstel. In de laatste alinea staat: Deze kweekelingen moeten hun vijftiende jaar zijn ingetreden." Dat is volgens mijn er varing veel te jong. Bij de rijkskweekschool is het ook het I7e jaar. Van een zeer jongen kweekeling heeft de onderwijzer meer last dan hulp. Ik zou daarom willen voorstellen te lezen »Deze kweekelingen moeten hun zeventiende jaar zijn in getreden". De Voorzitter. Het komt toch op school dikwijls voor, dat er kweekelingen zijn van jeugdigen leeftijd, die niet alleen direct diensten bewijzen bij het onderwijs, maar ook andere kleine diensten doen, waarvoor zij zeer geschikt zijn. De heer van Hamee. De leeftijd van 15 jaar is een minimum. De wet spreekt ook van 15 jaar. De heer Pera. Ik wil even opmerken, dat dit art. samen gesteld is in overleg met de directeuren van kweek- en leer school. Ik zou meenen, dat het de aangewezen weg is die adviezen te volgen. Zij zullen dit artikel in de praktijk wel goed toepassen. (De heer Hasselbach verlaat de vergadering). De heer Sijtsma. Ik zie aankomen, dat mijn voorstel er niet doorkomt, en zal het dus noodgedrongen maar intrekken. Art. 3 wordt aangehouden. Beraadslaging over art. 4, luidende: »Op de jongensschool der eerste klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofddie bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door acht onderwijzers, waarvan althans drie onderwijzers met verplichte hoofdacte. Van deze onderwijzers moeten zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. Op de meisjesschool der eerste klasse wordt het hoofd bij gestaan door: ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door acht onderwijzeressen, waarvan althans drie onderwij zeressen met verplichte hoofdacte. Van deze onderwijzeressen moeten zes bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. De bijstand voor het onderwijs in q en s in deze scholen wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Op elk dezer twee scholen mogen hoogstens vier kweekelingen worden toegelaten." De heer de Goeje. Ook in dit artikel is sprake van verplichte hoofdacte, en dus moeten wij ook dit artikel aanhouden. De Voorzitter. Dat is slechts een quaestie van redactie. De heer Zaaijer. In dit artikel wordt ten aanzien van de kweekelingen niet van een leeftijd melding gemaakt. Is het de bedoeling, dat zij ook hun 15e jaar moeten zijn ingetreden De Voorzitter. Ja, de bepaling in art. 3 bevat de in het algemeen geldende minimum-leeftijd. Art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art 5, luidende: »Op de school der tweede klasse voor jongens en meisjes wordt het hoofd der school bijgestaan door: één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd, die bevoegd moet zijn tót het geven van onderwijs in de Fransche taal; voorts door ten minste negen en ten hoogste elf onderwijzers of onder wijzeressen waarvan althans vijf onderwijzers of onderwij zeressen met verplichte hoofdacte. Van deze onderwijzers of onderwijzeressen moeten zeven bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. Op de jongensschool der tweede klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door één onderwijzer-plaatsvervangend hoofddie bevoegd moet zijn tot het geven van onderwijs in de Wiskunde, in de Fransche taal, en in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee talenvoorts door twaalf onderwijzerswaarvan althans zes onderwijzers met verplichte hoofdacte. Van deze onderwijzers moeten negen bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; bovendien moeten drie de bevoegdheid bezitten voor het onderwijs in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee talentwee moeten in het bezit zijn der acte voor wiskunde, volgens Art. 65 der Wet (of volgens Art. 47 der Wet van 1857). Op de meisjesschool der tweede klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door: ééne onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd met bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de Fransche taal en in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee talenvoorts door elf onderwijzeressen, waarvan althans vijf onderwijzeressen met verplichte hoofdacte. Van deze onderwijzeressen moeten acht bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de Fransche taal; bovendien moeten twee de bevoegdheid bezitten voor het onderwijs in het Engelsch en Hoogduitsch of een dezer twee talen." De bijstand voor het onderwijs in q en s in deze scholen wordt bij afzonderlijke verordening geregeld. Het getal kweekelingen dat op deze drie scholen te zamen mag worden toegelaten is hoogstens tivaalf." De heer Sijtsma. Ook hier is sprake van verplichte hoofdacte. De Voorzitter. Ik wil mij niet tegen het aanhouden van al deze artikelen verzettenmaar wijs er toch opdat de wet de hoofdacte voor een zeker aantal onderwijzers ver plichtend voorschrijft, en wij kunnen toch niet een verorde ning maken, die in strijd is met de wet. Art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 6 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 7, luidende: »Op de scholen der derde en vierde klasse wordt het hoofd der school bijgestaan door één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd; voorts door min stens elf onderwijzers of onderwijzeressen, waarvan althans vijf onderwijzers of onderwijzeressen met verplichte hoofdacte. Het onderwijs in k wordt gegeven door vakonderwijzeres- sen en wel aan elke school door ééne eerste, ééne tweede, ééne derde en ééne vierde onderwijzeres. Üp elk dezer scholen mogen hoogstens zes kweekelingen worden toegelaten." De heer de Lange. M. d. V. Mijn voornemen is bij art. 16 voor te stellen de salarissen van de vakonderwijzeressen in de handwerken te regelen volgens denzelfden grondslag als die van de onderwijzers. In verband hiermede zou ik wen- schen, dat de 3e alinea van dit art. wordt aangehouden tot art. 16 is behandeld. Art. 7 wordt aangehouden. Art. 8 wordt aangehouden. Beraadslaging over art. 9, luidende: »De bezoldiging van de hoofden der scholen wordt geregeld als volgt: De hoofden der jongensscholen le en 2e klasse genieten een aanvangswedde van ƒ2000; de hoofden der meisjesscholen le en 2e klasse en het hoofd der school 2e klasse voor jongens en meisjes eene van f 1800.—en de hoofden der scholen 3e en 4e klasse eene van ƒ1600. Deze wedden worden tweemaal met 100.verhoogd; de eerste maal 10 jaar en de tweede maal 15 jaar, nadat het hoofd der school als zoodanig aan een openbare of bijzondere lagere school, hetzij hier hetzij elders, heeft dienst gedaan. Het hoofd der school aan de Heerenstraat geniet eene bezol diging van ƒ1500.—." De heer de Lange. Ik zou willen voorstellen om de 4e alinea van dit art. te voegen bij de 2e. De Voorzitter. Ook wij hadden reeds opgemerkt, dat het artikel in dien geest behoort te worden gewijzigd. Aan uw wensch is dus reeds voldaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 12