DONDERDAG 30 JANUARI 1902.
17
de tegenwoordige, tenzij het aantal lesuren klimt tot boven
de 20, hetgeen bij het Gymnasium uitzondering is.
Prof. Zaaijer heeft gesproken van verhooging van het
traktement van de leeraren Ik herhaal, dat het over het
algemeen geen verhooging is, dat het traktement in den
aanvang lager is, en eerst na 13 dienstjaren boven het tegen
woordige stijgt. Waar Prof Zaaijer sprak van het invoeren
van een dergelijke regeling op andere plaatsen, geloof ik dat
dit zeer ver in de toekomst ligt. Waar wij zien, dat de
leeraren aan de H. B. S. het noodig hebben geacht, adressen
aan verschillende gemeenteraden te zenden, met verzoek een
dergelijke regeling bij de Hoogere Burgerscholen in te voeren,
en daarop tot nu toe weinigen zijn ingegaan, geloof ik dat
het lang zal duren, voordat de gemeentebesturen uit zichzelf
een dergelijke regeling zullen gaan invoeren voor het Gym
nasium.
Wat den leeraar in het Engelsch aangaat, heb ik gezegd,
dat het een bewijs is hoezeer Curatoren overtuigd zijn dat
deze volgens de verordening een te laag traktement zou ont
vangen, waar zij voorstellen hem gelijk te stellen met de
andere leeraren in de nieuwe talen, die volgens verkregen
rechten hooger traktement genieten.
De Voorzitter. Tegenover de door den heer van Lidth de
Jeude geuite vrees, dat wij hier veel jonge leeraren zullen
krijgen op een salaris van ƒ1750 wil ik opmerken, dat de
kans groot is, dat bij vacature alhier veel oudere leeraren
uit andere plaatsen zullen solliciteeren, omdat zij hier komen
in een wetenschappelijk milieu. Aangezien hunne dienstjaren,
elders doorgebracht, medetellen, zullen zij terstond een hooger
aanvangssalaris krijgen dan 1750.
De heer van Lidth de Jeude. Maar wanneer nu andere
gemeentebesturen geen verordening maken in dezen geest, en
het aanvangstraktement laten blijven op ƒ2000 met twee 3-jaar-
lijksche verhoogingen van ƒ200, dan worden de leeraren hier
in de eerste jaren lager bezoldigd dan elders.
De Voorzitter. Leeraren, die van elders hier komen, zullen
in den regel wel meer dan 6 dienstjaren hebben, en dan
komen zij juist hier in gunstiger conditie.
De heer A. J van Hoeken J.Jzn. Het is den raad bekend,
dat ik het ^vorige jaar, toen de verhooging van de wedden
der leeraren bij de H. B. S. aan de orde was, tegen heb ge
stemd op grond van finantieele overwegingen, maar ik erken,
dat het, nu die verhooging eenmaal is aangenomen, billijk
is ook de jaarwedden der leeraren van het gymnasium te
verhoogen. Ik heb echter bezwaar tegen de betaling van die
verhooging uit de onvoorziene uitgaven van het loopende jaar,
omdat ik meen, dat een dergelijk voorstel bij de begrooting
behoort te worden behandeld. Daarom stel ik mij voor bij de
behandeling der artikelen art. 7 te amendeeren en als volgt
te lezen: »Deze verordening wordt geacht in werking te treden
op 1 Januari 1903", enz.
De Voorzitter. Wij stellen niet voor de verhoogingen te
betalen uit de onvoorziene uitgaven. Er kan ook een over
schot zijn op andere posten, b.v. de gasfabriek, waaruit het
kan worden gevonden.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Maar bij elk raadsbesluit
dient toch te worden aangewezen waar de gelden vandaan
moeten komen.
De Voorzitter. De financieele regeling komt achteraan.
Wanneer wij de verordening vastgesteld hebben moet deze
eerst worden goedgekeurd door den Minister van Binnenlandsche
Zaken, anders zouden wij de subsidie niet krijgen. Op dit
oogenblik vragen wij geen financieele regeling.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Maar wanneer de Raad
de verordening vaststeltzullen de vërhoogingen toch terstond
ingaan.
De Voorzitter. Ja, dan moet er zijn 530. Wij zullen de
middelen daarvoor wel aanwijzen.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Ik heb tegen deze regeling
principieel bezwaar. Wij hebben verleden jaar voor dezelfde
quaestie gestaan bij een andere zaak, het maken van een
remmingswerk. Dat gold een post van ƒ1400 die volgens het
advies van Burg. en Weth. uit den post onvoorzien niet kon
worden gevonden omdat het geen onvoorziene zaak was, en
dus deze hooge uitgaaf niet mocht worden geput uit den post
onvoorzien.
Onvoorzien noem ik wanneer iets tegenvalt, zooals wij zoo
even hebben besloten de kosten van de Kraaierstraatsbrug ge
deeltelijk te vinden uit den post onvoorzien. Maar een zaak
als deze behoort behandeld te worden bij de begrooting. Daarom
stel ik als amendement voor om in art. 7 te lezen 1903.
De Voorzitter. In het algemeen vind ik het ook regel
matiger, maar het indienen van dit voorstel nu is een gevolg
van de aanneming van de verordening betreffende de salaris
regeling voor de H. B. S. Wij wilden de leeraren van het
gymnasium op hetzelfde oogenblik onder de nieuwe verordening
stellen en hen niet een jaar laten wachten. Aan de verorde
ning betreffende de salarissen der onderwijzers bij het Lager
Onderwijs zal ook terugwerkende kracht tot 1 Jan. moeten
worden toegekend.
De heer A. J. van Hoeken J.Jz. Ik acht het een gevaarlijk
antecedent aan de verordening terugwerkende kracht te ver-
leenen.
De Voorzitter. Het geldt hier slechts een terugwerkende
kracht van een maand.
De heer van Lidtii de Jeude. Komt nu eerst de conside
rans in stemming'?
De Voorzitter. Ik zie geen considerans.
De heer van Lidth de Jeude. Dan zou ik wenschen dat
gestemd wordt over de volgende motie:
De Raad,
niet overtuigd van de wenschelijkheid van de toepassing van
het regeeringsstelsel van de H. B. S. op het Gymnasium, ver
zoekt Curatoren een andere traktementsregêling te willen
ontwerpen.
Deze motie wordt voldoende ondersteund en kan dus een
punt van behandeling uitmaken.
De heer A. J. van Hoeken J.Jzn. Ik wil de motie mede
ondersteunen, omdat ik meen dat over elke motie het voor
en tegen moet worden overwogen. Maar wanneer een regeling
mocht worden gemaakt in den geest van den heer van Lidth
de Jeude, geloof ik, dat die nog veel duurder zou uitkomen
dan volgens de ontwerp-verordening, die nu aan de orde is,
het geval zal zijn.
De motie van den heer van Lidth de Jeude wordt in stem
ming gebracht, en met algemeene stemmen, behalve die van
den voorsteller, verworpen.
De heer P. J.van Hoeken had inmiddels de vergadering verlaten.
Art. 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Behandeling van art. 3, luidende:
»De Conrector geniet als zoodanig eene jaarlijksche bezol
diging van 200 boven de wedde, waarop hij ingevolge het
bepaalde bij het vorige artikel aanspraak heeft.
De bezoldiging van den leeraar in de gymnastiek wordt bij
afzonderlijke verordening geregeld."
De heer Zaaijer. Op dit artikel wensch ik een amendement
in te dienen, strekkende om de jaarwedde van ƒ200 voor den
Conrector als zoodanig te verhoogen tot 400.
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan mits
dien een punt van behandeling uitmaken.
De heer Zaaijer. Een enkel woord, Mijnheer de Voorzitter,
Bij een regeling zooals hier bij art. 2 is aangenomen en in
de tabel is neergelegd, volgt nu dat sommige der leeraren,
wanneer zij het maximum hebben bereikt, zijn vooruitgegaan
met ƒ300.terwijl de conrector slechts 00.zou voor
uitgaan. En nu is het regel aan bijna alle gymnasia, dat
voor het ambt van Conrector de wedde aanzienlijk meer be
draagt dan die der andere leeraren. Ik heb hier een regeling
uit Haarlem, waar de leeraren beginnen met ƒ2000.— en de
conrector met ƒ2800. Een andere opgave uit Rotterdam meldt
een aanvangswedde der leeraren van ƒ2600.die voor den
conrector met ƒ3600.In het eene geval is het verschil dus
ƒ800.— in 't andere ƒ1000.Het verschil van /400.
wordt nu teruggebracht tot ƒ300.Dit heeft mij aanleiding
gegeven het amendement voor te stellen.
De Voorzitter. De overweging van Burg. en Weth. is ge
weest, dat wij 200.een voldoende vergoeding achten voor
het enkele malen optieden in de plaats van den Rector. Bij
het Middelbaar Onderwijs kent men een zoodanige positie niet.
De l^eer Zaaijer. Hiermede is niet weerlegd, dat de andere
leeraren zooveel meer vooruitgaan dan de conrector.
De Voorzitter. Dat is het gevolg van de regeling; niet
omdat wij den conrector minder willen geven.
Het amendement van den heer Zaaijer wordt in stemming
gebracht en met 19 tegen 6 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: van Tol, Bosch, Sijtsma, Wit-
mans, de Lange, A. J. van Hoeken J.Jz., P. J. Mulder, Timp, Bots,
Kerstens, J. P. Driessen, de Vries, Hasselbach, de Goeje, Juta,
Korevaar, Drucker, Pera, en van Lidth de Jeude.
Voor stemmen de heeren: van Dissel, Kaiser, van Hamel,
Zaaijer, Kroon en Fockema Andreae.
Art. 3 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artt. 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen,