16 DONDERDAG 30 JANUARI 1902. hebben en volgens de bepalingen dezer ontvverp-verordening minder zouden krijgen. De derde leeraar in de nieuwe talen, die in het Engelsch, zou bij zuivere toepassing van het stelsel krijgen 1520. en curatoren zijn, hoewel zijn tractement op 'toogenblik lager is, toch zoozeer overtuigd dat ƒ1520 te laag is, dat zij voor stellen hem 1800 te geven, wel een bewijs, dat bij Curatoren en Burg. en Weth. gegronde twijfel bestaat of de regeling van de traktementen voor de leeraren in de ontwerp-verorde- ning wel goed is. Aangezien ik nu geloof, dat de Verordening niet alleen moet zijn aangepast aan de tegenwoordige omstandigheden, maar ook moet dienen voor de toekomst, stel ik de vraag: gesteld eens, dat er een vacature komt voor een leeraar in een der nieuwe talen. Bij 10 wekelijksche lesuren en tracte ment als gewoon leeraar zal dan het aanvangstractement be dragen ƒ800 -j- /600 (1400. Dat is hetzelfde als volgens de tegenwoordige verordening. Maar terwijl die leeraar volgens de tegenwoordige verorde ning in 6 jaar kan klimmen tot 1800, kan hij dat volgens de ontwerp-verordening pas in 18 jaar. Ik geloof daarom, dat wij bij de eerste de beste vacature genoodzaakt zullen zijn van de verordening af te wijken. Ik geloof hiermede mijn bezwaren tegen deze ontwerp-ver ordening te hebben uiteengezet, en ik zou gaarne zien dat straks de considerans van de verordening het eerst in stemming wordt gebracht; dan zal ik daar tegen stemmen of anders een motie indienen van dezelfde strekking. Dit neemt niet weg, dat ik gevoel, dat op de een of andere wijze toch een regeling moet worden vastgesteld. Ik kan be grijpen, dat Curatoren van het Gymnasium meenen, dat de leeraren, die geruimen tijd aan het Gymnasium verbonden zijn geweest, aanspraak hebben op hooger salaris. Maar ik meen dat het niet onmogelijk is eene andere en betere rege ling voor te stellen dan die welke nu voor ons ligt.. Mocht de Raad in mijn geest beslissen, dan zullen Curatoren zeker bereid bevonden worden dit te willen overwegen. De heer Zaaijer. Mijnheer de Voorzitter! Het spreekt wel van zelf dat men bij eene regeling als die ons thans bezig houdt, waarbij nieuwe beginselen moeten toegepast worden, stuit op zeer groote bezwaren. Ik kan hieraan nog wel toe voegen dat wij, alvorens ons voorstel in te dienen, nog veel meer bezwaren besproken en overwogen hebben dan nu mijn geachte buurman, de heer van Lidth de Jeude, heeft uit eengezet. Na zeer ernstige overweging, gelijk in den brief aan Burg. en Weth. te lezen staat, zijn IIII. Curatoren tot het besluit gekomen dat wij hier moesten toepassen het beginsel, onlangs aangenomen voor de bezoldiging der Leeraren aan de II. B. School voor Jongens, in navolging van de regeling aan de Rijks Hoogere Burgerscholen. Waar de werkkring en de maat schappelijke positie van de leeraren aan beide inrichtingen gelijk geacht kunnen wordenwas het billijk op hen ook het zelfde stelsel van bezoldiging toe te passen. Nu zegt de heer van Lidth de Jeude ook dat er nog wel een andere manier zou te vinden zijn. Maar M. d. V.! dat is eerder gezegd dan gedaan. Wij hebben inderdaad getracht op andere wijze deze zaak te regelen, maar dat is ons niet gelukt, en wij zijn ten slotte tot de overtuiging gekomen, dat het in het belang van het Gymnasium en van de daaraan verbonden leeraren is, om ten aanzien van hun salarieering de beginselen te volgen, die thans voor de leeraren van de H. B. S. gelden. Wij zijn hierbij ook uitgegaan van het denkbeeld, dat het zeer waarschijnlijk is, dat op andere plaatsen een dergelijke regeling zal worden ingevoerd. Verder moet niet uit het oog worden verloren, dat wij hier niet staan voor eene geheel nieuwe regeling; wij meenden dat het billijk was onze leeraren over 't algemeen beter te salarieerenmaar wij hadden daarbij ook rekening te houden met bestaande toestanden. Dat wij b.v. voorstellen den leeraar in het Engelsch hooger te salarieeren, is een gevolg van de bestaande, in ons oog groote onbillijkheid dat aan een en dezelfde inrichting 2 leeraren vakken onderwijzen van ge lijke beteekenis, terwijl de een veel hooger gesalarieerd wordt dan de ander. Er zijn wel historische feiten aan te voeren om te verklaren hoe dat zoo gekomen ismaar dat neemt de onbillijkheid niet weg. De vrees van den heer van Lidth de Jeude, dat bij het ontstaan eener vacature groote moeilijkheden zullen rijzen, deel ik niet. En mocht dat onverhoopt eenmaal zoo zijn, welnu, wij maken toch deze verordening niet voor de eeuwig heid. Evenals telkens en telkens verordeningen worden gewij zigd als veranderde omstandigheden dat noodig maken, zoo kunnen wij ook, wanneer het bij eene eventueele vacature mocht blijken, dat er geen geschikte sollicitanten zich aan melden tenzij voor hooger salaris, zonder groot bezwaar eene wijziging in deze verordening brengen. Laten wij ons daarom nu bij het beginsel van het ontwerp van Burg. en Weth. neerleggen; dan hebben wij de onbillijkheid weggenomen, die bestaat door het verschil in bezoldiging van de leeraren aan H. B. S. en Gymnasium. Nu heb ik wel vernomen dat de thans geldende traktementen niet veel verschillen van die, welke volgens de ontwerp-verordening zouden worden ont vangen: thans zou dit verschil bedragen f 1470.en indien alle leeraren hun maximum hebben bereikt bijna f 3000. eene betrekkelijk dus niet zoo geringe som. Maar ik wensch dit bedrag vooral niet gebruikt te zien als een argument tegen het aannemen van dit voorstelhet is toch te voorzien, dat het wel bijna nooit zal voorkomen, dat alle leeraren gedurende meer dan 18 jaren in functie zijn geweest. Ik kan verder volstrekt niet inzien, dat de nu voorgedragen regeling niet zou zijn in het belang van het Gymnasium, en, zooals ik reeds zeide, het treffen van een andere regeling schijnt mij aan nog grootere bezwaren en moeilijkheden onderhevig. Daarom zou ik en, naar ik overtuigd ben, ook mijne ambtgenooten Curatoren er prijs op stellen, dat de Raad zich niet vereenigde met de meening van den heer van Lidth de Jeude, om van H.H. Curatoren een nieuw voorstel omtrent deze zaak te vragen. De Voorzitter. Ik wil den heer Zaaijer even opmerken, dat deze zich bij het noemen van de cijfers heeft vergist. Als allen op het maximum zijn, zal het verschd niet f 3000, maar 1560 bedragen. De heer Zaaijer. Ik heb mij vergist in de getallen, genoemd in de oorspronklijke lijst van Curatoren. Men behoeft dus voor de kosten nu nog minder bevreesd te zijn. De heer de Goeje. Onder de argumenten van den heer van Lidth de Jeude vond ik zeer gewichtig dat men bij vacatures door het lage minimum gevaar loopt dat oudere leeraren, die reeds elders hebben dienst gedaan, niet zullen solliciteeren. Ik meende, dat de jaren, die men elders in functie is geweest, medetellen. Ik zie dit in art. 5 echter wel bepaald voortijdelijke, doch niet voor gewone leeraren. De Voorzitter. Dat dit voor gewone leeraren ook geldt, blijkt uit de tabel. De heer de Goeje. Als dat waar is, dan verliest het argument van den heer van Lidth de Jeude ook zijn kracht. Dan weet de sollicitant, die elders reeds in functie is geweest, ook, dat hij daarvoor verhooging krijgt. De heer van Lidth de Jeude. Wat de heer de Goeje zegt, is ontegenzeggelijk waar. Als een leeraar benoemd wordt, die reeds aan een ander Gymnasium verbonden is geweest, dan tellen die jaren mede. Maar hij zal volgens de ontwerp-ver ordening toch bij 17 lesuren eerst na 18 dienstjaren een trak tement kunnen halen even hoog als dat, hetwelk hij volgens de tegenwoordige verordening zou verkrijgen na 6 jaar. Dit bezwaar blijft dus bestaan. De Voorzitter. Wat de heer van Lidth de Jeude gezegd heeft is wat anders. Hij heeft gevreesd, dat men bij vacature geen leeraar zou kunnen krijgen voor de lagere wedde, die dan zou bedragen (1400.—. Heeft hij er echter wel op gelet, dat die dan ook minder lesuren heeft. Hij zal er dan wat an ders bij moeten doen, les geven aan een kweekschool of in een andere gemeente. Het komt dikwijls voor dat zulk een leeraar ook in Den Haag les geeft. De heer Zaaijer. Ik zou als historische herinnering even in het midden willen brengen, dat wij indertijd een leeraar in het Engelsch hebben benoemd op een aanvangssalaris van naar ik meen (1200. Dit vind ik te weinig, maar waar wij toen iemand voor dat bedrag kregen, zullen wij waarschijnlijk nu wel iemand voor 1400 kunnen vinden. De Voorzitter. Die leeraar is toen ook spoedig tot 1400 verhoogd, voor hij daar volgens de verordening aanspraak op kon maken. De heer van Lidth de Jeude. Ik heb bezwaar geopperd tegen een te laag aanvangssalaris voor leeraren in de nieuwe talen. Er is indertijd zulk een leeraar benoemd op f 1800.— en dat is toch niet uit luxe geschied, maar omdat men er voor minder geen kon krijgen. En ik betwijfel of de omstandig heden zoo veranderd zijn, dat wij nu beter dan vroeger een leeraar zouden kunnen krijgen op een laag traktement. Verder kom ik nog even terug op de positie van een gewoon leeraar met b. v. 17 lesuren zooals de heer van Beeck. Zulk een leeraar krijgt, als hij \an te voren nooit les heeft gegeven, een aanvangssalaris van f 1750. Wanneer hij jaar aan een ander Gymnasium is geweest, krijgt hij een traktement van f 1920, terwijl hij volgens de verordening na 6 jaren zal halen 2000 2 verhoogingen van (200 ƒ2400. Beneden de 13 dienstjaren blijven de traktementen alle beneden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 4