DONDERDAG 30 JANUARI 1902. 15 b. aankoop van een terrein gelegen achter den Morschweg aan het einde van de Paul Krügerstraat, voor de oprichting der sub a bedoelde school. (Zie Ing. St. n°. 19). De heer de Lange. M. d. V. Ik zou betredende dit punt gaarne eene mededeeling doen aan den Raad, doch het komt mij voor dat het beter is dat te doen in besloten zitting. Ik heb daarom de eer U te verzoeken de zitting te doen over gaan in eene met gesloten deuren. «e openbare vergadering wordt geschorst en veranderd in met gesloten deuren. De openbare vergadering wordt hervat. Volgnr. XIMb wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. XV. Vaststelling der verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium te Leiden. (Zie Ing. St,, n°. 28). De Voorzitter. In het rapport van de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen zullen de heeren hebben opge merkt de bedenking, dat niet genoegzaam gezorgd is voor°de belangen van den nieuwen leeraar in de geschiedenis. Dit is in zooverre juist, dat dit geval niet met zoovele woorden in de Verordening is voorzien. Ik wil om verder debat hierover te vermijden, mededeelen, dat bij Burg. en Weth. de meening bestond, da,t dit geval begrepen 'was onder de verklaring, dat wij allen wilden laten behouden de verkregen rechten. Ik geef echter de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen toe, dat het om allen twijfel uit te sluiten, beter is dit op zettelijk te vermelden, en stel daarom voor in art. 6 achter het le lid bij te voegen«benevens de daaraan krachtens de Verordening van 25 Maart 1897 (Gemeenteblad n°. 7), ver bonden aanspraken op verhooging." liet komt hierop neer, dat de heer van Beeck anders later in het genot van ver hooging zou tredenen dat kan niet zonder verkregen rechten te schenden. De heer Van Lidth de Jeude. M. d. V. Ik heb mij niet kunnen vereenigen met de meerderheid der Commissie voor de huishoudelijke verordeningen en heb mij verklaard tegen toepassing van het regeeringsstelsel voor middelbaar onderwijs op het Leidsch Gymnasium. Ik stel er prijs op die bezwaren even te ontwikkelen. Dat stelsel, dat verleden jaar bij de Rijks Hoogere Burgerscholen is ingevoerd, maakte een einde aan een zeer ongeregelden toestand, een toestand die in het request, in 1898 aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gezonden door de Vereeni- ging van Directeuren van Hoogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus, genoemd wordt een stelsel, waarbij noch de bevoegd heden, noch het aantal lesuren, noch de anciënniteit eenigen stelsel matigen in vloed heeft op het bedrag der jaarwedde. In de regeling, die de regeering toen heeft ingevoerd, is aan die drie bezwaren tegemoet gekomen. Met de anciënniteit is rekening gehouden bij de jaarlijksche verhoogingen, de be voegdheid is in zooverre in overweging genomen, dat aan alle leeraren, behalve die in het teekenen en de gymnastiek dezelfde betaling is toegekend en ten derde heeft men het aantal lesuren aangenomen als een van de grondslagen voor de berekening van de salarissen. Dat derde deel nu, de be rekening van salarissen, met als basis het aantal lesuren, heeft ontegenzeggelijk zijn nadeelige zijde, een nadeelige zijde welke door de Regeering ook erkend is, en die zij heeft trachten te verminderen door boven de 20 lesuren het hono rarium te verminderen. Het is op het oogenblik van belang voor de docenten om veel lesuren te geven, want daardoor stijgt hun tractement. Maar het behoeft geen betoog, dat een sterke accumulatie van lesuren niet in het belang is van het onderwijs. Toen wij voor de vraag werden gesteld om bij de H. B. S. een dergelijke regeling in te voeren, behoefden wij niet veel in onze verordening te veranderen. In het straks vermelde request toch staat ook, dat Leiden een van de zeer weinige gemeenten is, waar rekening wordt gehouden met de anciën niteit. Het was voornamelijk om die leeraren, die geruimen tijd, boven de 18 jaar, dienst hadden, meer tractement te kunnen gevendat wij verlangden die regeling van de regeering over te nemen. Geheel vrijwillig was die overname echter niet. Wij waren door de regeling, welke van de regeering vvas uitgegaan, daartoe eenigermate gedwongen, wanneer wij niet wilden zien dat de leeraren boven onze inrichting aan een Rijks H. B. S. de voorkeur zouden geven. Ten aanzien van het Gymnasium is het echter een ander geval. Wij staan op dit oogenblik voor de vraag of wij die regeling bij het Gymnasium willen invoeren, doch hebben daarbij niet te maken met een concurreerende rijksinrichting, welke ons dwingt een regeling over te nemen. Èn wanneer wij die vraag willen beantwoorden, komt dan in de eerste plaats in aanmerking de overweging, welke argumenten door Curatoren worden aangevoerd bij het bepleiten van de invoering van deze regeling. Deze luiden: «Wij achten dit raadzaam ter bevordering van de gewenschte stabiliteit in het personeel onzer leeraren en billijk omdat de werkkring en de maatschap pelijke positie der docenten van het Gymnasium niet minder kunnen worden geacht dan die van de leeraren aan de Hoogere Burgersehool en hunne diensten dus niet volgens een over 't geheel lageren maatstaf mogen worden gehonoreerd." legen dit laatste beweren nu valt wel wat te zeggen. De leeraren aan het Gymnasium worden wel gesalarieerd°volgens een andeven maatstaf dan die aan de H. B. S., maar het gaat niet aan om te zeggen, dat hun salaris over't algemeen lager is. Integendeel, wanneer wij de aanvangstraktementen be schouwen, dan zien wij dat de leeraren aan het Gymnasium gesalarieerd worden met f 2000, met een maximum aantal lesuren van 24, dat door geen van allen wordt bereikt en met de bepaling er bij, dat als dit maximum mocht worden over schreden, zij zullen ontvangen voor elk lesuur meer 100. Zoo krijgt b. v. een leeraar die 21 lesuren heeft volgens de verordening, geldende voor de H.B. S. f 1940, dat is dus minder dan hetgeen volgens de oude verordening aan een dergelijk gymnasium-leeraar wordt gegeven. Een leeraar, die 17 lesuren heeft zooals b v. de heer van Beeck zou volgens de H. B. S.-verordening een aanvangstraktement krijgen van 1750 of 250 minder dan hij aan het gymna sium zou krijgen volgens de oude verordening. Dan zal hij na 3 jaar krijgen f 2200. terwijl hij volgens de Rijksverorde ning nog f 1750 zou hebbenen na 6 jaar f 240Ó, een trac tement dat hij volgens de Rijksverordening pas na 18 jaar kan bereiken. De Commissie voor de huishoudelijke verorde- ningen is het er unaniem over eens geweest, dat de door den heer van Beeck verkregen rechten niet mochten worden ver kort. Maar ik geloof, dat hieruit tevens duidelijk blijkt, dat het niet overeenkomstig de waarheid is, als men zegt dat de leei aren aan het gymnasium over het algemeen lager gesala rieerd worden dan die aan de H. B. S. Of hetgeen nu wordt voorgesteld, werkelijk is in het belang van het gymnasium, meen ik te mogen betwijfelen. Ik geloof wel degelijk, dat men bij het vaststellen van hoog*ë aanvangs - traktementen een ruimere keus zal krijgen van leeraren, die zullen komen solliciteeren in geval van vacatures, terwijl het verlagen van het aanvangssalaris ten gevolge zal hebben, dat men bij vacatures zal moeten vervallen tot het aanstellen van jongere leeraren, omdat anderen niet zullen solliciteeren. Wij komen nu tot de appreciatie van de verordening, zoo als deze thans voor ons ligt. Laten wij den rectorwiens tiaktement afzonderlijk geregeld wordt, en den conrector, die een positie inneemt, welke bij het Middelbaar Ouderwijs niet bestaat, buiten rekening, dan blijven er over 12 docenten. Vergelijken wij nu de tractementenwelke deze leeraren volgens de voorgestelde verordening zullen krijgen met het geen zij nu genieten, dan blijkt, dat 6 van die leeraren op t oogenblik meer ontvangen, twee blijven in dezelfde conditie en van 4 zou het tractement worden verhoogd. Dit is wel een bewijs dat aan de toepassing van de voor de H. B. S. geldende verordening op de leeraren van het Gymnasium groote bezwaren verbonden zijn. Het grootst zijn die moeilijk heden ten aanzien van de leeraren in de moderne talen. In alinea 2 van art. 2 der verordening lezen wij »De gewone leeiaren zijn zij, die in den regel 10 of meer lesuren 's weeks hebben, de buitengewone zij, die in den regel minder dan 10 lesuren 's weeks hebben." De volgende alinea luidt: »De leeraren in de nieuwe talen worden echter, onafhankelijk van het aantal door hen ge geven lesurenals gewone leeraren beschouwd." Daarop volgt de zeer merkwaardige bepaling: «Overigens beslist de gemeenteraad of een leeraar, hoewel hij in den regel minder dan 10 wekelijksche lesuren heeft, niettemin tot de gewone leeraren zal worden gerekend en omgekeerd of een leeraar onder de buitengewone zal worden gerangschikt, hoewel hij in den regel 10 of meer wekelijksche lesuren heeft." Of nu de bedoeling is geweest, dat die beslissing door den gemeenteraad niet zal mogen genomen worden voor de leeraren in de nieuwe talen laat ik daar; men heeft hier blijkbaar moeilijkheden voorzien. Wanneer wij nu gaan uitrekenen de traktementen, welke die leeraren in de nieuwe talen volgens de voorgestelde verordening zouden krijgen, dan komen wij tot bedragen die belangrijk lager zijn dan die, welke zij op dit oogenblik genieten. In art. 6 is bepaald: «De leeraren, die door het inwerking treden dezer verordening een lagere wedde zouden erlangen, dan op 31 December 1901 door hen werd genoten, behouden de door hen genoten wedde, onverminderd hunne aanspraken op eventueele verhooging, ingevolge de bepalingen dezer verordening." Dit geldt voor 2 van de leeraren in de nieuwe talen, de leeraren in het Fransch en in het Duitsch, die een salaris van ƒ1800 I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1902 | | pagina 3